De mythe van normaal - Over trauma, ziekte en heling in een toxische maatschappij, Gabor Maté

Recensie door George Scholte

Wat is normaal?

“We leven in ‘onsociologische tijden’.  Maatschappelijke kwesties veranderen op miraculeuze wijze in psychologische problemen. Die manier om naar de werkelijkheid te kijken, vormt een enorme rem op sociale verbetering.” [1] 

Psychiatrie en cultuurkritiek
In de geschiedenis van de psychiatrie zijn twee hoofdlijnen te onderscheiden. 
De eerste lijn, die tegelijk het meest dominant is, is die van de op de natuurwetenschappen gestoelde methodisch wetenschappelijke behandeling van psychiatrische aandoeningen van mensen, die vrijwel geheel als individu worden gezien en benaderd. In deze eerste lijn wordt bovendien uitgegaan van een scheiding van lichaam en psyche in mensen en is behandeling gericht op genezing van de aandoening van die psyche. 

Binnen deze eerste lijn zijn twee benaderingswijzen te onderscheiden.  In de eerste heeft de te behandelen mens een aandeel omdat minstens een wezenlijk deel van de behandeling bestaat uit het therapeutisch gesprek.  In de tweede benaderingswijze wordt uitgegaan van het paradigma, waarin de psychiatrische aandoening een biologische oorzaak heeft, die is gelegen in de hersenen en die met ingrepen in die hersenen (zoals vroeger lobotomie en electroshocks, nu psychofarmaca) te behandelen is. Daarin heeft de te behandelen mens vrijwel geen eigen aandeel, hoogstens therapietrouw in het slikken van de medicatie. Deze tweede benaderingswijze is nu al enkele decennia dominant in de GGZ, mede onder invloed van de diagnostiek op basis van de DSM. Dit is de ‘onsociologische tijd’ waarop de kritiek van Duyvendak uit het citaat hierboven onder meer gericht is. 

De tweede lijn in de geschiedenis van de psychiatrie zou ik de cultuurkritische lijn willen noemen. In deze lijn is ruimte voor de samenhang van psychische aandoeningen en de samenleving waarin mensen (moeten) leven en functioneren. Deze lijn is al ingezet door de ‘founding fathers’ van de psychiatrie Freud en Jung. Bij Freud komt die bijvoorbeeld tot uitdrukking in zijn essay ‘Het onbehagen van de cultuur’ uit 1931 en bij Jung in de ontwikkeling van het concept ‘collectieve schaduw’, dat hij bijvoorbeeld toepast op de ontwikkeling van het nazisme in de jaren dertig van de vorige eeuw [2].  Met name in de jaren vijftig tot en met zeventig van de vorige eeuw is deze cultuurkritische lijn duidelijk aanwezig geweest in de psychiatrie in het werk van mensen als Fromm, Alexander en Margarethe Mitscherlich, de dragers van de antipychiatrie, en hier te lande iemand als Foudraine (Wie is van hout…). Gedurende het laatste decennium is deze lijn opnieuw opgepakt door onder meer de Belgische psychiaters Paul Verhaeghe (Over normaliteit en andere afwijkingen) en Dirk De Wachter (Borderline times). 

Het hier te bespreken boek van de Canadese arts en verslavingsdeskundige Gabor Maté, ‘De mythe van normaal, Over trauma, ziekte en heling in een toxische maatschappij’ zou ik in deze tweede cultuurkritische lijn willen plaatsen. Ofschoon Maté geen psychiater is, beweegt dit werk zich zeer duidelijk op het terrein van een cultuurkritische psychiatrie. Hij plaatst psychiatrische aandoeningen in het geheel van ziekten die ons mensen kunnen treffen. Maté bespreekt, onderbouwd met een karrenvracht aan wetenschappelijke onderzoeken op diverse terreinen, de samenhang van al die ziekten, aandoeningen en ook verslavingen met ons mens-zijn en onze wijze van samenleven. 

Met zijn titel doelt de auteur op het enorme aanpassingsvermogen van ons mensen dat zowel een positief vermogen als een gevaarlijke valkuil is. Dit vermogen heeft ons mensen vaak geholpen om de meest onwaarschijnlijke situaties en gevaren te overleven. Maar dit leidt er ook toe dat wij ons, soms zelfs massaal, gedragen als de spreekwoordelijke kikkers die in een pan water op het vuur worden gezet: wij blijven zitten tot het te laat is en niet meer in staat zijn uit dat hete water te springen. In de termen van Maté zelf: wij voegen ons massaal in een mythe van wat normaal heet te zijn, terwijl we leven in een maatschappij waarin allerlei houdingen en factoren ons bestaan verzieken en vergiftigen en ons zelfs potentieel tot zelfvernietiging brengen. ‘Normale’ waarden vormen nu regelmatig een bedreiging voor onze lichamelijke en geestelijke gezondheid. Met dit boek brengt Maté, net als De Wachter en Verhaeghe, sociologie weer binnen in deze tijd. 

Everybody hurts sometimes
Dit nummer van R.E.M. drukt volgens mij goed uit wat Maté bedoelt wanneer hij schrijft over verbinding en trauma. Omdat wij mensen zeer afhankelijk zijn van onze verbindingen met elkaar en de wereld om lichamelijk en geestelijk gezond te blijven, zijn we ook zeer kwetsbaar voor verwonding. Hij spreekt over trauma met een grote ‘T’ en met een kleine ‘t’. De eerste vorm kennen we inmiddels wel. Dat gaat over trauma ten gevolge van mishandeling, seksueel misbruik, geweldservaringen, kortom alle grote en zware inbreuken op onze integriteit als mens. Maar er bestaat een veel sluipender vorm van trauma. Dat gaat over al die kleine momenten dat je niet gekend of gezien werd terwijl je dat nodig had, die kwetsende opmerking die zomaar voorbij komt omdat iemand slecht gezind is, gebrek aan positieve ervaringen of een ongelukkige pesterij van een paar leeftijdsgenoten. 

In reactie op dergelijke ervaringen gaan veel mensen zich indekken en beschermen. Dat doen ze door: zich los te koppelen van hun lichaam, zich af te snijden van hun intuïtie (buikgevoel), zich minder flexibel op te stellen. Het leidt bij hen vaak tot een zelfbeeld waarin schaamte een belangrijke rol speelt, een vervormde kijk op de wereld, vervreemding van het heden. Zulke ervaringen en houdingen zijn vaak inter-generationeel: we krijgen ze mee van onze ouders en andere belangrijke volwassenen in ons leven. Het zijn al dergelijke reacties op onze verwondingen die onze persoonlijkheid vormen en ons zowel lichamelijk als geestelijk ziek maken. 

Zoveel mensen maken zulke, voor henzelf schadelijke keuzes omdat wij allen gevangen zitten in een traumatisch spanningsveld, aldus de auteur. Namelijk gehechtheid tegenover authenticiteit. Zeker in onze jonge jaren zijn wij voor ons overleven en onze veiligheid geheel afhankelijk van degenen die ons verzorgen en grootbrengen. Daarom kunnen wij het ons vaak niet permitteren om emoties als boosheid, gekwetstheid en ook verdriet, te tonen en te uiten. Mede daarom ontwikkelen wij dan eigenschappen die ons, zacht gezegd, niet ten goede komen.

Op basis van ervaringen van verpleegkundigen en radiologen, die immers patiënten het meest direct meemaken en leren kennen, en nader onderzoek is vastgesteld dat vele aandoeningen als chronische ziekten, kanker en auto-immuunziekten, hart en vaatziekten en ME aanzienlijk meer voorkomen bij mensen met de volgende eigenschappen:

- een automatische en dwangmatige zorg voor de emotionele behoeften van anderen, terwijl de eigen behoeften worden genegeerd;
- een starre identificatie met zijn/haar sociale rol, plicht en verantwoordelijkheid (wat nauw samenhangt met het volgende punt);
- een overdreven, naar buiten gericht verantwoordelijkheidsgevoel, gebaseerd op de overtuiging dat het eigen bestaan moet worden gerechtvaardigd door veel te doen en te geven;
- onderdrukking van gezonde, zelfbeschermende agressie en woede; en
- het koesteren en dwangmatig in de praktijk brengen van twee overtuigingen: ‘Ik ben verantwoordelijk voor hoe andere mensen zich voelen’ en ‘Ik mag nooit iemand teleurstellen’ (p.100). Zulke patiënten worden door verpleegkundigen en radiologen herkend als (te) aardig.

Ziekte treft de hele mens
Op basis hiervan komt Maté tot een opvatting van ziekte, of dit nu een lichamelijke of geestelijke aandoening betreft, die haaks staat op de gangbare medische wetenschap en praktijk.

Ziekte is een intrapersoonlijk fenomeen: het betreft de hele mens. In dit verband refereert hij aan het door het door Candace Pert ontwikkelde begrip ‘bodymind’ om de onverbrekelijkheid van lichaam en geest uit te drukken. In deze kijk op (de ontwikkeling van) ziekte speelt stress een hoofdrol. Chronische stress zet het zenuwstelsel onder druk, verstoort het hormoonstelsel, tast het immuunsysteem aan, bevordert ontstekingen en ondermijnt ons geestelijk en lichamelijk welzijn.

Ziekte is interpersoonlijk. Ze is onder meer gevolg van intermenselijke verhoudingen die mensen belasten: onze biologische processen zijn ook interpersoonlijk. De neurowetenschapper Daniel Siegel spreekt in dit verband van interpersoonlijke neurobiologie.

Ziekte is een proces. Een aandoening is vrijwel nooit iets dat ons treft als een bliksemschicht, maar de uitkomst van vele factoren, die vaak in de loop van vele jaren hun invloed doen gelden. Verwondingen ten gevolge van traumatische ervaringen, zeker op jonge leeftijd, hebben invloed op de wijze waarop onze genen al dan niet ‘aangezet’ worden (genexpressie). Deze genexpressie kan ons kwetsbaar maken voor bepaalde aandoeningen. Wanneer onze persoonlijkheid zich ontwikkelt in de richting zoals hierboven beschreven en wij dus onvoldoende in staat zijn tot een gezonde zelfzorg en eigenliefde, kunnen wij kwetsbaar worden zowel in biologisch als in psychisch opzicht. Ziekte kan een leraar worden en ons tot een andere levenswijze en een andere wijze van omgaan met onszelf brengen en zo ook bijdragen aan herstel. Maar de auteur stelt uitdrukkelijk dat schuldgevoel nooit terecht is na het uitbreken van een aandoening en dat de prijs ervan altijd te hoog is, ook al leidt het ons tot zo’n andere levenswijze en herstel. 

In strijd met onze evolutionaire afkomst
De samenleving waarin wij nu leven beslaat evolutionair gezien niet meer dan de laatste zes minuten van het bestaan van de mensheid tot nu toe. Met name gedurende de laatste eeuwen hebben we een beeld ontwikkeld van de mens als agressief, egoïstisch en individueel persoon [3].  Dit is echter in strijd met de wijze waarop mensen zoveel millennia daarvoor hebben geleefd. Namelijk als mensen voor wie de onderlinge relatie belangrijker was dan eigenbelang. Dat wil niet zeggen dat die oude samenlevingen ideaal en geweldloos waren, maar wel dat de belangen van de gemeenschap meestal voor gingen op die van het individu. Dat kunnen wij nog steeds waarnemen bij de mensen in oude traditionele culturen in afgelegen gebieden, die tot nu toe hebben overleefd, maar ook nog in de meeste niet-westerse samenlevingen [4]. 

Het belang van deze waarnemingen is dat wij mensen evolutionair ten diepste zijn ingesteld op zorgzaamheid, relatieve harmonie en balans die ontstaat door verbondenheid. En dat de moderne beschaving deze ingesteldheid (nog) niet heeft kunnen wissen. Maté spreekt in dit verband van een ‘inherente verwachting’ waarmee wij worden geboren en vaak in het leven staan. Dit impliceert dat wij in deze cultuur regelmatig in innerlijke strijd komen met zulke diep ingesleten verwachtingen. Deze innerlijke strijd heeft grote biologische, emotionele en morele consequenties voor ons welbevinden. 

De implicaties van deze visie op leven, ziekte en heling
We kunnen het hele vervolg van het boek, nog ruim driehonderd pagina’s, beschouwen als een uitwerking van de implicaties van de hierboven geformuleerde uitgangspunten van de auteur. Hij heeft dit vervolg ingedeeld in vier delen, waarin het achtereenvolgens gaat over de verstoring van de menselijke ontwikkeling, de diverse vormen van aanpassing aan het abnormale, de invloed van deze toxische samenleving op de kwaliteit van ons leven en de mogelijke wegen naar heling. In het vervolg van deze bespreking zal ik nog kort enkele in mijn ogen belangrijke punten en thema’s uit die delen aanstippen, maar gezien de omvang van dit werk en de veelheid van thema’s kan het niet veel meer zijn dan dat. 

Verstoring van de menselijke ontwikkeling
In deze samenleving wordt, aldus Maté, de inherente verwachting waarmee mensen in het leven komen systematisch gebroken door de wijze waarop kinderen in deze samenleving worden verwekt, gedragen en grootgebracht. Veel zwangere vrouwen zijn ten gevolge van de vele bronnen van stress in hun bestaan niet in staat hun kind een gezonde start te geven. Die stress wordt overgedragen op de foetussen en leidt tot stress en hechtingsproblemen bij de borelingen. Bevallingen zijn veelal gemedicaliseerd in overbelichte ruimten en worden zo vaak tot traumatische ervaringen voor moeder en kind. De meeste opvoedingsadviezen zijn gebaseerd op socialisatie, dus aanpassing aan de eisen van de maatschappij, in plaats van op de basisbehoeften van baby’s. Dit heeft een grote, vaak nadelige invloed op de ontwikkeling van hersencircuits bij hen. 

De ‘culturele ecologie’ van deze samenleving past niet bij een wijze van opvoeden waarbij de ouders zijn afgestemd op de diepe behoeften van hun kinderen, met veel (onterechte) schuldgevoelens en verstoorde relaties tussen hen tot gevolg. Deze culturele ecologie leidt er tevens toe dat kinderen onvoldoende relaties hebben met stabiele volwassen hechtingsfiguren. Dientengevolge zijn ze aangewezen op jongerengroepen waarin vrijwel altijd sprake is van een tekort aan onvoorwaardelijke hechting en bevestiging als mens, hetgeen gemakkelijk leidt tot een vlucht voor kwetsbaarheid. Echter zonder kwetsbaarheid geen groei. Maar ook: zonder veilige hechting emotionele kwetsbaarheid en innerlijke leegte die mensen gevoelig maakt voor misbruik en verslaving en allerlei psychische aandoeningen als vormen van aanpassing aan het abnormale. De auteur vraagt zich af of ook die vergaande aanpassing mede het grote aantal aandoeningen van allerlei soort bij jongeren in deze tijd verklaart. Tevens stelt hij zich grote vragen bij het ‘massa-experiment’ van het verstrekken van psychofarmaca aan zoveel jongeren op grond van de diagnostiek op basis van de DSM.

Verwonding en aanpassing als copingmechanismen
Over die aanpassing aan het abnormale gaat het in het derde deel van dit boek. De auteur heeft zijn sporen verdiend als verslavingsarts en daarin belangrijke inzichten ontwikkeld over verslaving als existentieel probleem in plaats van als wilszwakte of ziekte. In dit derde deel trekt hij deze inzichten breder door naar de oorsprong van psychische aandoeningen. 

In tegenstelling tot veel medici, die uitgaan van het idee van genetische oorzaken van verslaving en psychische aandoeningen, ziet Maté vooral de emotionele kwetsbaarheid, de innerlijke leegte en het gedrag van mensen ten gevolge van coping met de verwondingen die ze in hun leven hebben opgelopen als oorzaken van hun verslavingen en (psychische) aandoeningen. Hij onderbouwt dit met tal van verhalen van mensen en wetenschappelijke onderzoeken die deze verhalen bevestigen. Ook Maté erkent wel degelijk een verband tussen de verstoring van de verhoudingen van neurotransmitters in de hersenen van deze mensen met hun  aandoeningen en verslavingen, maar stelt dat dit niet de óórzaak van die verslavingen en aandoeningen is. Neurotransmitters komen vrij en tot ontwikkeling in de relaties tussen kinderen en hun ouders/verzorgers en later in volwassen relaties. In situaties met veilige hechting en stabiliteit komen deze neurotransmitters in de juiste verhoudingen tot ontwikkeling, bij veel stress en onveiligheid raken deze systemen ontwricht en komt het tot een overvloedige aanwezigheid van stresshormonen als cortisol en adrenaline. Mede op basis van deze inzichten gaat hij nader in op de invloed van de in zijn ogen toxische samenleving op het ontstaan van verslavingen en (psychische) aandoeningen.

Een toxische samenleving
Het huidige kapitalisme is volgens Maté niet slechts een economisch, maar ook een moreel stelsel dat ons gedrag vergaand voorschrijft en regelt. We hoeven maar te denken aan economische groei als maatstaf voor het hoogste goed omdat rechtvaardigheid, vrijheid en zelfs geluk daar allemaal van afhangen. Maar ook de concurrentiële houding waarmee we vanaf onze kindertijd in het onderwijs worden grootgebracht en die nu ook in bedrijven vaak de basishouding is (conculega’s), is in dit kader te plaatsen. Deze economie is te beschouwen als een blinde kracht waaraan mensen vaak machteloos zijn overgeleverd, uitgezonderd  een kleine groep die boven aan de piramide staat. Dit leidt voor veel mensen tot vervreemding van hun werk en de samenleving en tot de degradatie van essentiële menselijke waarden als verbondenheid, zorg, liefde, gemeenschapszin en daarmee tot een vergaande ontwrichting en ervaring van zinloosheid van hun bestaan. Het zijn precies deze ontwrichting en zinloosheidgevoelens van mensen die vervolgens economisch worden geëxploiteerd. 

Inmiddels bestaat het vak neuromarketing, waarin neurowetenschappers worden ingezet om producten op zodanige wijze in de markt te zetten dat ze lijken tegemoet te komen aan die ervaringen van ontwrichting en zinloosheid. Daarbij wordt ingespeeld op dezelfde wanverhouding in neurotransmitters in de hersenen van mensen die ook leiden tot verslavingen. In feite hebben allerlei hedendaagse producten een verslavende werking. We kunnen daarbij denken aan suiker- en vetrijk voedsel, pijnstillers en slaapmiddelen, maar ook aan smartphones en de bijbehorende social media. De verkoop van al dergelijke producten berust op het idee dat mensen daarmee geluk kunnen kopen terwijl ze feitelijk genot krijgen. Maté stelt dat genot als effect heeft: ‘dit voelt goed, ik wil meer’, terwijl geluk als uitkomst heeft: ‘dit voelt goed, het is genoeg’.

Voorts gaat de auteur nog in op het grote belang van ongelijkheid, rassen- en vrouwendiscriminatie voor gezondheid en welzijn van mensen. Hij geeft veel voorbeelden van- en inzicht in hoe dergelijke ervaringen onder de huid van mensen kruipen en hun lichamelijke en geestelijke gezondheid vergaand aantasten. In de Noord-Amerikaanse context van waaruit hij schrijft zal dit wellicht iets zichtbaarder zijn dan hier in Europa, maar ook hier zijn de effecten niet te onderschatten.

Het ligt voor de hand dat Maté, op basis van zijn specifieke kijk op ziekte ook een andere kijk heeft op genezing. Daarover gaat het laatste deel van dit boek. 

Heling
Hij spreekt van heling, hetgeen iets anders is dan genezing. Is genezing de afwezigheid van ziekte, dan is heling een beweging in de richting van heelheid [5].  Daarmee is heling dus ook een proces, en wel de omkering van het proces dat heeft geleid tot ziekte. Dit begint met het (her)winnen van verloren gegane authenticiteit ten gevolge van aanpassingen vanwege eerdere noodgedwongen keuzen voor hechting. Richtinggevend daarbij is ons innerlijk weten van wie en hoe we willen zijn. Als tweede principe het komen tot autonomie, dat wil zeggen: verantwoordelijkheid voor ons leven kunnen nemen in vrijheid. Ook in dezen is ons innerlijk weten de bron. Ten derde gaat het om ruimte voor gezonde boosheid om eigen grenzen te kunnen aangeven. Het vierde herstelprincipe is acceptatie. Daarin gaat het om erkenning en het onder ogen zien van onze realiteit, inclusief de moeite om die realiteit te accepteren. Dit is wat de Joodse mystica Etty Hillesum ‘de moed tot zichzelf’ noemt [6].  Ten slotte noemt Maté verschillende aspecten van mededogen, zowel naar onszelf als naar onze medemens toe als helingprincipe. 

Op het niveau van de samenleving gaat het volgens deze auteur om het ontmaskeren van de mythe van normaal als weg naar een gezondere samenleving. Daartoe zijn een traumabewuste samenleving, gezondheidszorg, recht en onderwijs nodig. Dat Maté uitdrukkelijk vraagt om een traumabewust recht sluit nauw aan bij mijn ervaringen als gevangenispastor gedurende 24 jaar. In mijn praktijk heb ik zeer veel ten gevolge van trauma ontspoorde mensen ontmoet, die mede daardoor kwamen tot de soms meest verschrikkelijke delicten. 

Waarom dit boek niet of wel lezen?
De auteur is huisarts en verslavingsarts en kan bogen op ruime ervaringen als zodanig. Echter hij waagt zich op verschillende terreinen buiten zijn vakgebied. Hij beweegt zich onder meer op de gebieden van de psychiatrie, de neurowetenschappen, de sociologie en de spiritualiteit. Een lezer die methodisch-wetenschappelijk op zijn of haar vakgebied geïnformeerd wil worden, zal in dit boek wellicht te weinig van zijn of haar gading vinden. 

Hierbij sluit aan dat Maté wel erg veel thema’s aanraakt in dit omvangrijke boek, bijna 500 pagina’s. Daar moet je je als lezer toe zetten en het vraagt dus een zeker uithoudingsvermogen in een tijd waarin wij steeds meer gewend zijn informatie in korte, overzichtelijke teksten te presenteren en/of tot ons te nemen.

In de laatste hoofdstukken rond het thema heling is het niet altijd gemakkelijk om in het denken van de auteur mee te gaan. Een wat minder welwillende lezer zal wellicht opmerken dat Maté daar een beetje de vage toer opgaat, zeker in het hoofdstuk over psychedelica en heling. 

De argumenten ten gunste van lezing van dit werk zijn deels een omkering van de argumenten ertegen. 

Maar allereerst is hier een arts en verslavingsdeskundige aan het woord die zijn weetje weet en vooral vanuit zijn diepe bewogenheid en ervaringen met zijn, al dan niet verslaafde patiënten, een inkijk geeft in hun leven, denk- en gevoelswereld die zeldzaam is. Gedurende mijn jaren als gevangenispastor had ik graag deze informatie en inkijk gehad, het had mij zeker geholpen om in mijn werk met verslaafde gedetineerden vanuit een dieper begrip te luisteren en pastoraal te handelen.

Hierop sluit aan dat de moed van Maté om buiten zijn vakgebied te gaan ertoe heeft geleid dat hij een samenhangend beeld van ziekten, psychische aandoeningen en verslavingen in hun maatschappelijke context heeft kunnen schetsen. Op grond daarvan kunnen verschillende (voor)oordelen over ziekte, psychische aandoening en verslaving, zoals dat ze voortkomen uit wilszwakte, een puur biologische afwijking in de hersenen of genetische defecten, serieus ter discussie gesteld worden. Daarmee wijst de auteur niet alleen een weg richting heling, maar ook in de richting van preventie. Hij richt ons oog op de pijn en verwondingen, die vrijwel ieder mens in zijn of haar leven opdoet, als bron van veel onheil, met als consequentie dat we die verwondingen serieus zullen moeten nemen. Ze vormen een spiegel, waarin de samenleving vaak liever niet kijkt, zoals een pionier in het omgaan met trauma, de Amerikaanse hoogleraar Psychiatrie Judith Herman in de inleiding van haar klassieke werk ‘Trauma en herstel’ heeft opgemerkt [7]. 

Gabor Maté heeft een boek geschreven waarin de problemen van mensen, zowel op het meest individuele en persoonlijke niveau als op dat van de samenleving, in beeld komen en in heldere verbanden worden geplaatst. Een grote prestatie in deze onsociologische tijden.

Recensie door George Scholte, gepensioneerd justitiepastor

​[1] Duyvendak, Jan-Willem (2015) We leven in ‘on-sociologische tijden’ – Sociale Vraagstukken geraadpleegd op 02-05-2022.
[2] Jung, C.G. (1984) Goed en kwaad in de westerse wereld. Rotterdam, Lemniscaat.
[3] Bregman, Rutger (2019) De meeste mensen deugen, Een nieuwe geschiedenis van de mens. de Correspondent, www.decorrespondent.nl. Bregman beschrijft de mens als een hypersociale leermachine, die met deze eigenschap het verschil maakt met vrijwel alle andere levende wezens, (p. 99) en gaat in op wat hij ‘De vergissing van de Verlichting’ noemt (p. 293 e.v.).
[4] De van Suriname afkomstige Tjin a Djie heeft in het model ‘Beschermjassen’ een hulpverleningsmodel ontwikkeld waarin het meer collectieve karakter van niet-westerse culturen wordt verdisconteerd. Tjin A Djie, Kitlyn en Zwaan, Irene (2013) Beschermjassen, Transculturele hulp aan families (vierde druk). Assen, Van Gorcum. Zie ook: Beschermjassen – Ruimte creëren voor diversiteit.
[5] Deze opvatting sluit nauw aan bij de opvatting van herstel, zoals die tot uitdrukking komt in een publicatie van de stichting Psychiatrie en filosofie: Boertien, Dienke en Kusters, Wouter (red.) (2018) Filosofie bij herstelondersteuning, Opnieuw denken over geestelijke gezondheid. Utrecht, Kenniscentrum Phrenos en Stichting psychiatrie en filosofie.
[6] Hillesum, Etty (2012, [1986]) Het werk 1941-1943. Amsterdam, Balans. Bijvoorbeeld p. 80 en 170.
[7] Herman, Judith (2005) Trauma en herstel, De gevolgen van geweld – van mishandeling thuis tot politiek geweld (Elfde druk). Amsterdam, Wereldbibliotheek, p. 19-22.