Laudatio's 2014

Hieronder staan de laudatio's voor de drie prijswinnaars van de Van Helsdingenprijsvraag 2014.

Sanne van Driel
Beste Sanne, beste mensen,

Psychiatrie is er in soorten en maten, net als filosofie. Sommige inzendingen die we binnenkregen, waren meer van psychiatrische aard. Die beschreven een psychiatrische praktijk of therapie, en pasten wat filosofie toe om deze te verhelderen, te bekritiseren of te verbeteren. Andere inzendingen begonnen meer vanuit een filosofisch beginpunt: deze schetsten een algemeen beeld van de mens, waarin zijdelings dan nog een plek gereserveerd werd voor de psychisch gestoorde medemens. Het bleek voor veel inzenders moeilijk om een evenwicht te bewaren tussen het ene en het andere extreem: de veilige positie van de alwetende filosoof tegenover de dokterspositie van de praktische doener.

Met zo’n inleiding begrijpt u al dat dit Sanne van Driel juist heel goed gelukt is. Haar inzending is een psychiatrisch werk, omdat het over bijzondere ervaringen of gebeurtenissen gaat, die veelal in een psychopathologische context worden besproken en behandeld. Het is tegelijk een filosofisch werk, omdat het om bijzondere gedachtes, en buitengewone zinnen gaat, die mee-resoneren met werk van auteurs als Deleuze en Foucault. Maar haar werk is meer dan een combinatie van de twee grootheden van psychiatrie en filosofie. In Sanne van Driels masterscriptie gaat het eigenlijk om kleine maaltijden en kleine meisjes. En de inzending van Sanne van Driel heeft alles te maken met eten en niet-eten, met schrijven en uitspreken, en toch ook weer iets binnenhouden. Op een of andere manier gaat het om iets onverteerbaars, waarover je niet uitgepraat raakt, maar dat zich toch niet laat vastleggen in een finale waarheid of in een vaststellende observatie of diagnose.

Om het beest maar bij de naam te noemen, de titel van Sanne van Driels prijswinnende masterscriptie, geschreven aan de Erasmus Universiteit Rotterdam luidt “De strijd van het kleine meisje; een filosofie van anorexia”. De auteur laveert in deze scriptie ook behendig en deskundig tussen twee andere gevaren van de prijsvraag door. Enerzijds schrijft ze namelijk vanuit persoonlijke ervaring, en is ze zelf behept geweest met een diagnose van anorexia. Maar ze slaagt er meesterlijk in om te voorkomen dat ze spreekt over “mijn gevecht tegen mijn ziekte”, of andere populaire bewoordingen, waarin de ideologie van de doorsnee psychiatrie onbereflecteerd doorklinkt. Maar anderzijds slaagt ze er ook in de andere verleiding te weerstaan: die van de taal, zelfexpressie en filosofie, om een meesterlijk vertoog te schrijven, waarin de anorexia zou worden geneutraliseerd, wegverklaard en restloos geincorporeerd. 

Maar wat schrijft Sanne van Driel dan wel? Voor een eerste indruk en inleiding citeer ik een fragment uit het voorwoord: “Het schrijven van deze scriptie is een herhaling en herneming van een anorectisch proces, als we dit proces opvatten als een poging greep te krijgen op een lichaam, en tegelijk te ontsnappen aan de zwaarte daarvan. In dit proces gaat ergens iets mis: het keert zich tegen zichzelf en maakt het lichaam kapot. De rigide fixatie die het streven naar lichtheid doet veranderen in wat Deleuze een doodslijn noemt, heb ik los willen schrijven. Dit schrijven is niet zozeer therapeutisch, als wel een lichamelijke doorwerking van de filosofie in het denken over - tussen aanhalingstekens, ‘mijzelf’ - wat niet betekent dat de scriptie over mij gaat, maar eerder, met Foucault, over de vraag hoe het denken over - tussen aanhalingstekens - ‘zichzelf’ tot stand komt en hoe we dit anders kunnen denken.” 

Dus, hoe komt het denken over zichzelf tot stand, en hoe zou dit anders kunnen, in een context van eten, anorexia, spreken en filosofie? Daar gaat dit werk over. Het bevat een filosofische geschiedenis van hongerpraktijken vanaf de Grieken en Romeinen, het Christendom tot nu. Tegenwoordig wordt het hongeren opgenomen in een medisch-pathologisch vertoog, er wordt een te bestrijden ziekte of aandoening van gemaakt. Anorexia is een excessieve vorm van zelfdisciplinering geworden, waarin, ik citeer ‘de gewelddadige fixerende uitwerking van disciplinering op de lichamen zichtbaar wordt.’ Tegelijk is anorexia ook een vorm van verzet, tegen diezelfde disciplinering, en is het de weigering van het meisje om meisje te zijn. Het gaat hier om anorexia als vorm van verzet en productieve strijd, waarbij pas door het voeren van de strijd zelf, in woord en daad, duidelijk wordt wie tegen wie en wat tegen wat strijdt. De strijd zet zich voort in het denken, in het schrijven en is ook een strijd die door en met Deleuze wordt gestreden. De positie van Gilles Deleuze, een van de meest spraakmakende moderne Franse filosofen, is in Sanne van Driels werk ook dubbelzinnig. Deleuze is autoriteit, maar soms ook tegenstander, dan weer gesprekspartner, en soms bron van zinnen en betekenis, eigenlijk net als anorexia.

Deze strijd om de woorden, de taal en het begrip zette zich voort bij de jury; ook de jury worstelde soms met de woorden en de dingen. Soms verdwaalde de jury in momenten van hogere deleuzekunde, maar steeds weer werden we van Deleuze gered door de heldere, scherpe, analytische en ook nog eens genuanceerde en bedachtzame toon en stijl van Sanne van Driel. 
Met dit werk heeft Sanne van Driel de bakens verzet van het spreken en denken over anorexia. Dit werk ontsnapt aan de klagende patientenliteratuur, de filosofische zelfvoldaanheid en de psychiatrische classificatiezucht, en het werkt bevrijdend voor iedereen die zich gevangen voelt in de eigen identiteit, van patiënt, behandelaar, klein meisje of deskundig filosoof. 
Hoewel het geen dissertatie is, noch een uitgebalanceerde kroon op een carriere, kon de jury niets anders doen dan deze studentenscriptie van Sanne van Driel in de prijzen te laten vallen. De jury wil graag de auteur van dit werk aanmoedigen om op deze weg voort te gaan en wij schenken daarom graag een aanmoedigingsprijs van 2.500 euro aan Sanne van Driel.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Paul Moyaert
Beste Paul, beste mensen,

De mens is maakbaar en flexibel en als er iets aan schort, dan moet en kan je daar iets aan doen - zo wordt gezegd. We zouden de mens enkel maar goed hoeven te observeren, vragenlijsten af te nemen, MRI-scans te maken en dan zouden we de zieken van de gezonden kunnen onderscheiden, psychische stoornissen kunnen vaststellen, en symptomen in therapie restloos kunnen laten verdwijnen. 
Dit is niet de gedachtelijn van de volgende winnaar van een Van Helsdingenprijs. Het is de grote verdienste van Paul Moyaert, hoogleraar wijsgerige antropologie in Leuven, dat hij een lans breekt voor iets wat tegenwoordig minder populair, maar niet minder belangrijk, is. Namelijk voor datgene dat niet veranderd kan worden, datgene dat in ons, ik citeer de auteur zelf, “ontoegankelijk, onverzettelijk, onaanspreekbaar, ondoordringbaar en onbereikbaar blijft”. Met andere woorden een pleidooi voor de ziel. Maar dan niet voor een ziel als  levensvonk, levensbeginsel of principe van creativiteit of beweging. Paul Moyaert pleit voor een heel andere visie, en hij stelt kort en krachtig, ik citeer: “In het doodse zit mijn ziel.”
Het werk waarmee Paul Moyaert een bijzondere prijs van 2.500 euro wint in de Van Helsdingenwedstrijd is getiteld Opboksen tegen het inerte; De doodsdrift bij Freud. Het is een grondige en nauwkeurige studie waarin de auteur uitlegt wat Freud met zijn concept van ‘doodsdrift’ bedoelde, wat de context ervan is en welke vragen er bij gesteld kunnen worden. Het is een oneigentijds werk omdat het werk van Freud niet als een toetsbare wetenschappelijke theorie wordt opgevat, maar als een metafysica en wijsgerige antropologie. En het is een oneigentijds, prikkelend, eigenzinnig werk, omdat het indruist tegen een tijdsgeest waarin zoveel draait om communicatie, transparantie, flexibiliteit en aanpassing.  
In plaats daarvan benadrukt Paul Moyaert het doodse in het leven. De dood staat niet in contrast met het leven, maar is de kern van het leven. Moyaert schrijft: “Wat dood is, zit al in mijn leven...Het dode in mij is er al, omdat het er altijd al was.” De dood en de doodsdrift laten zich zien als zinloze herhaling, zonder motief of doel. Soms doet de doodsdrift zich voor als symptomen van een psychische stoornis, of ze is bedreigend voor het eigen of andermans leven. Maar hoe dan ook, geen leven zonder doodsdrift. Ik citeer, iets langer, een kenmerkend stukje: “We hebben een ziel voor zover we verbonden blijven met wat ons als organisme individueert. Alleen is wat mij individueert, iets wat zelf niet mee evolueert en mee groeit met de wisselende levensomstandigheden. De paradox is nu dat mijn ziel ten diepste verbonden is met wat dood, steriel en onvruchtbaar is. In het doodse zit mijn ziel. Ik hang eraan vast in de zin dat ik niet kan leven zonder elementen die zelf onproductief zijn. Dezelfde spanning kan meespelen in de merkwaardige omgang van patienten met hun symptomen. We hebben symptomen nodig om overeind te blijven in het leven, wat niet wegneemt dat de symptomen een voor het leven vruchtbare deelname aan het leven bemoeilijken.” - einde citaat.
Een goede psychoanalyse is niet bedoeld om inzicht in dergelijke symptomen te krijgen of een achterliggend trauma als oorzaak en oplossing aan te wijzen. Ook is het doel niet de aanpassing van die doodse kern aan de flow van het sociale leven. Over wat wel het doel is zegt Moyaert: “Wat geneest is niet het bereikte inzicht maar het bijzondere genot dat de analysant gaandeweg ontdekt in het exploreren van zijn geest.” Dit genot is besmettelijk; het doortrekt het boek van deze prijswinnaar en kan op de lezer overspringen.

Zoals al eerder opgemerkt, ontving de jury een aanzienlijk aantal inzendingen op het gebied van de psychoanalyse. Voordeel van psychoanalytisch werk is dat het al snel naar essentiele filosofische vragen over de mens leidt. Maar vaak laat dergelijk werk zich ook verleiden zich op te sluiten in een naar binnen gekeerde defensieve traditie die, in ieder geval in haar geschriften, weinig aansluiting heeft met de actualiteit of met de therapeutische praktijk. Niets van dit al bij de inzending van Paul Moyaert. Paul Moyaert staat naast Freud, stelt hem vragen, stelt zichzelf vragen, legt verbindingen tussen Freuds tijd en onze tijd, plaatst hem in verschillende tradities, en zet deze tradities zelf weer verder voort. De jury was daarbij bijzonder gecharmeerd door de manier waarop de auteur, terwijl hij het doodse en de herhaling van hetzelfde bespreekt, Freuds gedachtegoed levendig en vernieuwend presenteert. In een meeslepende stijl bespreekt de auteur een enorme reikwijdte aan relevante thema’s: angstproblematiek, dwanghandelingen, de biologische concepten van Freud, de relatie met denkers als Lacan en Deleuze, het verband tussen doodsdrift en agressie, woede, sadisme, en het samenspel tussen doodsdriften en andere mogelijke driften. Maar bovenal weet hij de lezer te veranderen, anders te laten denken over het wezen van de mens, en de finesses van zichzelf en het leven.Deze inzending is onvergelijkbaar met andere inzendingen en springt er op allerlei manieren tussenuit. Paul Moyaert behoeft geen verdere aanmoediging bij zijn werk, maar de jury wil hem voor zijn erudiete, eigenzinnige en verrijkende bijdrage aan het grensgebied van psychiatrie en filosofie graag eren met een ‘bijzondere prijs’.
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Alan Ralston
Beste Alan, beste mensen

Het werk van de winnaar van de hoofdprijs van de Van Helsdingenprijsvraag is nog niet voltooid. Alan Ralston is ongeveer een decennium bezig geweest met dit proefschrift, en het blijft work-in-progress, getiteld ‘The Philosophy of Psychiatric Practice’. De onvoltooidheid had een minpunt kunnen zijn, als er informatie had ontbroken, of wanneer de argumentatie niet helder was geweest. Maar zo is het niet, de onvoltooidheid correspondeert met de strekking en toon van het betoog. De psychiatrische praktijk dient open te staan en open te blijven voor reflectie en verandering, en iedere poging om voorgoed vast te leggen wat waarheid, rechtvaardigheid of het juiste handelen zouden zijn, moet worden vermeden. Psychiatrie en filosofie blijven work in progress.
Alan Ralston voert met dit proefschrift precies datgene uit wat ook de doelstelling is van de Stichting psychiatrie en filosofie en de kern van de Van Helsdingenprijsvraag. Namelijk, het expliciet maken van verborgen vooronderstellingen in de psychiatrie; filosofische verheldering bieden en mogelijkheden van kritiek en kritische dialoog scheppen op plaatsen waar men meeloopt en vastloopt in de waan van de dag. 

Het ingewikkelde en voor de argeloze lezer soms verwarrende van dit proefschrift is dat de methode van Alan Ralston erin bestaat om geen methode te hebben. Voorzover een methode een werkwijze of een perspectief is van buitenaf, vanuit een standpunt of theorie buiten de zaak zelf, is er inderdaad geen methode. Alan Ralston schrijft vanuit de praktijk en denkt vanuit de praktijk, letterlijk. Hij is praktiserend psychiater in een instelling en dit gegeven blijft op de achtergrond steeds aanwezig. Vanuit deze praktijk komen de vragen op: waarop berusten de diagnoses die gesteld worden? Waar komen de kennis en de macht van de psychiater vandaan, wat is de legitimatie van het huidige psychiatrisch handelen? De auteur onderzoekt deze vragen en stuit dan steeds op andere, meer filosofische vragen. Als na een steen in een vijver breiden de kringen van vraag en antwoord zich uit over geschiedenis en wetenschap en botsen tegen de schijnbaar vaste oevers van de filosofie. 
De filosofisch-psychiatrische vrijdenkerij van Alan Ralston is op papier geordend rond drie grote thema’s, in drie delen van 1) diagnose, 2) wetenschap, en 3) psychische stoornis. Hoe denken psychiaters feitelijk over deze drie thema’s? Uit door Alan Ralston zelf uitgevoerd onderzoek blijkt dat in de praktijk de DSM niet zo’n grote rol speelt als wel wordt gedacht. Een veelheid aan andere factoren resoneert mee bij de al te menselijke totstandkoming van een diagnose. Behalve beschrijving en analyse van de huidige stand van zaken, laat Alan steeds weer zien hoe de geschiedenis zo gelopen is dat ze op de huidige toestand is uitgedraaid. Waarom is men überhaupt ooit begonnen met het classificeren van mensen? Wie deden dat, en wat voor soorten classificaties hebben in de loop der tijden het licht gezien? 
Het eerste deel van dit proefschrift over diagnoses zou kwalitatief en kwantitatief al als een volwaardige en voltooide inzending voor de prijsvraag kunnen gelden. Maar dat is pas het begin. Want in het tweede deel gaat het over de rol van wetenschap en waarheid, in de psychiatrische praktijk, in de psychiatrische theorie, en niet te vergeten in beleid en samenleving. En dan blijkt alweer dat de zaken heel wat ingewikkelder liggen dan het standaardverhaal over psychiatrie en wetenschappelijke vooruitgang, gedreven door een basis van evidence. Alan Ralston duikt hier diep in de wetenschapsfilosofie, op zoek naar verheldering en verduidelijking. Hier bereikt het proefschrift een bijzondere hoogte, en vandaar wordt in de afgrond geblikt. Want, aan de hand van de wetenschapsfilosoof Bruno Latour ontrafelt Alan Ralston de manier waarop feiten en waarheid uiteindelijk tot stand komen, in het laboratorium, in de taal, vanuit centra van macht. De auteur trekt na hoe geconstrueerde feiten en waarheden zich door netwerken verspreiden en algemeen geaccepteerde waarheden en denkbeelden kunnen worden. Alan Ralston stuit hier net als Latour op een evaluatieprobleem; hoe kan je na een spreekwoordelijke vivisectie weer opnieuw leven brengen in de tot op het bot doorschouwde praktijk? 
Alans oplossing en advies hierin is pragmatisch en pluralistisch. Voor een goede toekomst van de psychiatrie is meer openheid en samenwerking tussen psychiater en patiënt nodig, en men kan zich beter niet teveel vastleggen op rigide ideeën, protocollen en andere identificaties. Andere meer praktische tips kunnen zijn: - Meer diversiteit in taxonomische modellen; - niet proberen feiten en waarden te scheiden, - daarom ook veranderingen doorvoeren in de profielschets van de NVvP, - meer reflectie en filosofie, maar tegelijkertijd, minder abstract onderzoek en codificatie op een rationeel-technocratische manier, - meer democratie ook vooral, niet in de vorm van een consumenteninvullijst, maar in de vorm van gelijkwaardige samenwerking op basis van openheid en gericht op noties van rechtvaardigheid en gelijkheid.

Alans proefschrift is een reuzesprong voorwaarts op het gebied van psychiatrie en filosofie. Alle belangrijke thema’s en problemen worden geanalyseerd, doordacht, en in vele constellaties gewikt en gewogen. De jury vond dit een uitmuntend werk in zijn alomvattendheid, genuanceerdheid en theoretische relevantie voor debatten rondom de status van de DSM, psychische stoornissen en wetenschapsfilosofie. Professioneel en menselijk zeer geslaagd vond de jury dat door alle beschrijvingen, gedachtes en theorieën heen, de auteur op zelfbewuste en zelfreflectieve wijze aanwezig blijft in de tekst, en rekenschap aflegt van de eigen rol en positie als wetenschapper, psychiater en filosoof. Bijzonder indrukwekkend is ook hoe de auteur complexe filosofisch-theoretische vraagstukken omtrent noties als het goede en het ware verbindt met actuele situaties en problemen uit het dagelijks leven van psychiater en psychiatrisch patient. Kortom, de jury is zeer verheugd dat Alan Ralston dit proefschrift heeft geschreven en wij schenken Alan Ralston hierbij graag de Van Helsdingenprijs 2015!