De gek als medemens, Maarten van Buuren en Ontspoorde levens (vertaling Ludwig Binswanger door Maarten van Buuren)

Dubbelrecensie door Eva Goedendorp
De gek als medemens - Maarten van Buuren
Waarom zijn sommige mensen in staat hun leven op de rails te houden, terwijl anderen in een psychiatrische inrichting belanden? En: wat is de grens tussen ‘gek’ en ‘normaal’? Maarten van Buuren behandelt dit soort vragen in zijn boek ‘De gek als medemens’. In dit boek bespreekt hij naast ideeën van Freud, Sartre en Roland Barthes vooral het werk en denken van de beroemde Duitse psychiater Ludwig Binswanger (1881-1966). Naast dit boek van Maarten van Buuren over Binswanger verscheen bij dezelfde uitgeverij Lemniscaat een e-book, ‘Ontspoorde levens’ met enkele oorspronkelijke, door Maarten van Buuren vertaalde, teksten van Binswanger. Deze zal ik hieronder bespreken. 

Maarten van Buuren beschrijft in zijn boek 'De gek als medemens' de achtergronden en het ontstaan van de theorie van Binswanger in zijn tijd. Maarten van Buuren, emeritus- hoogleraar Franse taal- en letterkunde heeft al meerdere boeken geschreven over met name Franse filosofie uit de twintigste eeuw, en is ook bekend van zijn boeken waarin hij verhaalt van zijn persoonlijke ervaring met depressie (zie ‘Kikker gaat fietsen!’).  In het boek ‘De gek als medemens’ combineert Van Buuren ervaringen (uit de casussen van Binswanger) met zijn eigen ervaringen en gedachten, en met de psychiatrische theorieën en filosofie van Binswanger. Het boek leest alsof je bij deze gepassioneerde auteur in de collegezaal zit: hij legt de materie helder uit, en hij legt veel verbanden met andere filosofen (zoals onder meer Heidegger en Sartre), psychiaters en stromingen uit de periode van de (vroege) twintigste eeuw. Hierdoor krijgt de lezer echt zicht op Binswangers zogenaamde ‘Daseinanalyse’ en de betekenis ervan in zijn tijd. De vertalingen van de teksten van Binswanger in ‘Ontspoorde Levens’ zijn eveneens zeer aangenaam om te lezen. Van Buuren heeft er bewust voor gekozen sommige woorden uit de originele tekst van Binswanger wel te behouden in zijn vertaling en her en der zijn toelichtingen toegevoegd door Van Buuren, om Binswanger nog beter te kunnen doorgronden.

Van Buuren legt uit dat volgens Binswanger therapie een gesprek is tussen twee gelijkwaardige mensen: Binswanger wilde (heel modern) patiënten genezen door ze te laten re-integreren in de samenleving. Tevens probeerde Binswanger psychiatrische patiënten te verlossen van het stigma dat het ‘gekken zouden zijn die uit de samenleving verbannen zouden moeten worden’. Immers, psychiatrisch patiënten zijn gewone mensen met als enige verschil dat deze hun gekte iets minder onder controle kunnen houden dan anderen. “Gekken houden ons een lachspiegel voor waarin we ons herkennen” (p.12). De ‘Daseinanalyse’ van hem kan ook gezien worden als een voorloper van de antipsychiatrie, die zelf helaas weer uit de psychiatrie verdween in de jaren zestig van vorige eeuw bij de opkomst van psychofarmaca. 

Binswangers visie is mede gevormd door zijn vriendschap met Freud, maar op een gegeven moment distantieerde hij zich van Freuds psychoanalyse en begon hij een eigen meer fenomenologische methode te ontwikkelen. Freuds methode is te regressief volgens Binswanger en kijkt vooral terug naar vroege levenservaringen en naar waar het misging. Volgens Binswanger zou een therapie progressief moeten werken en meer toekomstgericht moeten zijn. Binswanger volgt hierbij de filosofie van Heidegger en vat de illustere notie van het Zijn van Heidegger samen als het (even illustere) ‘in-de-wereld-Zijn’. Van Buuren legt dit uitvoerig uit; het komt erop neer dat het ‘Zijn' zoals Binswanger dat opvat gekoppeld is aan wat Binswangers tijdgenoten Husserl en Heidegger ‘intentionaliteit’ noemen: het in beweging zijn in tijd, ruimte en lichamelijkheid. Het Zijn is als een pijl die altijd ergens op is gericht, waarbij je dan in gevallen van psychische stoornissen zoals depressie dit verder zo kan invullen dat de kracht om deze boog af te schieten ontbreekt. Van Buuren geeft als voorbeeld uit zijn eigen ervaring: “je ‘bent’ niet meer, ook al zit je lichamelijk gezond op je stoel”. 

Het bestaan van iemand met een psychische afwijking lijkt minder rijk te zijn, mensen lijken beperkt te zijn in hun mogelijkheden, terwijl mensen zonder psychische stoornis meer vrijheid lijken te ervaren. Hoe zou dit – als dit al waar is - begrepen kunnen worden binnen Binswangers gedachtegoed? Volgens Binswanger wordt het leven bepaald door het vrije wereldontwerp van elke mens. Dat houdt in dat mensen met bijvoorbeeld schizofrenie in principe net zo veel keuzevrijheid hebben als ‘normale’ mensen. Hier is Binswanger duidelijk beïnvloed door Sartres existentiefilosofie, met zijn nadruk op de mens als vrij wezen dat zijn/haar eigen toekomst kiest. Maar hoe kan het dan dat een gezond iemand toch in een psychiatrische kliniek belandt? 

Dat komt, volgens Binswanger, omdat deze mensen niet het slachtoffer zijn van iets waar ze willoos aan onderworpen waren, maar omdat ze op een bepaald moment in hun leven iets meemaken  (Binswanger noemt dat de ‘oerscène’) en als gevolg daarvan een keuze maken waardoor ze zelf hun leven inperken. Vanaf dan wordt de wereld een ingeperkt wereldontwerp (p. 90). Deze keuzes vormen patronen die we (onbewust) ons leven lang verder ontwikkelen en vasthouden, totdat het geheel onleefbaar wordt. Een mens is dus geen slachtoffer van een ziekte, maar heeft verkeerde keuzes gemaakt en belandt dan op een pad dat onomkeerbaar is. 

Ontspoorde Levens - Ludwig Binswanger
In het boek ‘Ontspoorde levens’ van Binswanger worden twee casussen besproken die het zojuist besproken gedachtegoed met concrete voorbeelden verder aanschouwelijk maken: ‘Het geval Ilse’ (uit 1945) en ‘Het geval Lola Voss’ (uit 1949), plus twee vertaalde essays van Binswanger: ‘Buitensporigheid’(Verstiegenheit, verschenen in 1949) en ‘Droom en existentie’ (Traum und Existenz, gepubliceerd in 1930).

Het geval Ilse, waanzin als levensgeschiedenis en als geestesziekte 
Kort samengevat is Ilse een patiënte die tijdens het bijwonen van een Hamlet-voorstelling in het theater besluit dat ze de relatie tussen haar ouders wil verbeteren door zelf voor niks meer terug te schrikken. Haar vader is een tiran en een egoïstisch persoon. Ze brengt letterlijk een brandoffer door haar arm in de oven te steken in zijn bijzijn en hem te vertellen dat ze hiermee laat zien hoeveel ze van hem houdt. Uiteindelijk komt Ilse terecht in de inrichting van Binswanger.

Een van de interessante dingen aan de casus van Ilse komt aan bod in het hoofdstuk II ‘Waanzin als geestesziekte’. Daar vraagt Binswanger zich af hoe een leek op het brandoffer zou reageren. In onze tijd zouden veel mensen reageren met reacties dat het ‘abnormaal’ zou zijn en dus afwijkt van de hedendaagse norm. Iemand als Ilse wordt dus als geestesziek bestempeld. “We zien dus dat het oordeel over ziek of gezond wordt afgemeten aan de norm van sociaal gedrag”. Maar dit oordeel hangt af van de cultuur waarin de mens zich bevindt. In religieuze kringen kan een brandoffer een ultieme daad van offerbereidheid en naastenliefde zijn, terwijl in de Middeleeuwen iemand dan juist door de duivel zou zijn bezeten. Het is dus maar net met welke blik je ernaar kijkt.

Juist door iemand als ‘afwijkend’ of ‘ziek’ te bestempelen verstoort men de sociale omgang (communicatio) en liefde (communio) tussen mensen, aldus Binswanger. In feite gaat de psychiater niet anders te werk dan de leek, schrijft de auteur, en hij voegt eraan toe: “en hij doet dat vaak ook nog in moraliserende termen”. Binswanger pleit er juist voor dat de psychiater verder kijkt dan alleen het ziektesymptoom en waanzin ziet als levensgeschiedenis, met alle keuzes en patronen die zich daaruit ontwikkelen. Een psychiater moet zijn patiënten en hun geschiedenis volledig zonder waardeoordelen observeren, verzamelen en classificeren alsof hij te werk gaat via een natuurwetenschappelijke methode. Zonder vooropgezette oordelen je cliënten behandelen dus. 

Geestesziekten moeten  niet worden opgevat als ziektes die je overkomen, noch als lichamelijke ziekte, noch als psychische ziekte (of, zoals Binswanger dat noemt: ‘ziekte van de ziel’). Als we in dergelijke termen spreken zouden we de mens opsplitsen in een psychisch en een fysisch object, terwijl deze op elkaar inwerken, samenwerken en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Juist omdat de mens een eenheid is kan “een verandering in de levensgeschiedenis een verandering in het lichaam teweeg brengen en een verandering in het lichaam een verandering in de vorm en variatie van een thema in de levensgeschiedenis.” 

Het geval Lola Voss

"​Wie met beide voeten stevig op de grond staat heeft geen krukken of looprek nodig, wie daarentegen over een dun laagje ijs loopt, zoekt alleen maar naar veiligheid. Zo’n bestaan komt vreemd en zelfs lachwekkend over op degene die op vaste bodem staat, hij kan het niet ‘begrijpen’ en probeert het daarom te ‘verklaren’, als handicap, zwakke wil of ziekte."  (Ludwig Binswanger - 'Ontspoorde Levens',  p. 51)

Lola is een patiënte bij Binswanger die zich door middel van allerlei rituelen probeert te beschermen tegen wat Binswanger het onheilspellende noemt. In de keuze voor dergelijke rituelen, kan ze de wereld niet meer vrij zijn gang laten gaan en wordt ze in feite overmeesterd en uitgeleverd aan een bepaald wereldontwerp. Binswanger gebruikt hier de Heideggeriaanse term ‘geworpenheid’ voor. Binswanger merkt op dat wat alle waanzinnige patiënten als gemene deler lijken te hebben is dat ze hun ideaal en de werkelijkheid niet met elkaar overeen kunnen laten komen, vaak is dit ideaal een gevolg van een existentiële angst. Hierdoor wordt hun wereld in toenemende mate beperkt.

Lola’s ideaal is sinds haar jeugd al om alleen te zijn, zo blijkt uit de analyses en observaties van Binswanger. Bij haar zorgt het bestaan van anderen voor verontrusting waardoor ze zich verlaten voelt en overgelaten is aan zichzelf. De enige uitzondering hierop, en houvast voor Lola, is haar behandelaar. Van haar arts verwacht ze steun en aan hem klampt ze zich vast. Dit is voor Binswanger een teken dat zelfs een schizofrene patiënt nog in staat is tot een zekere intermenselijke relatie.

Binswanger interpreteert – net als de latere Franse filosoof Jean Luc Nancy – het met-elkaar-zijn (het Mitsein) dat Heidegger beschrijft als basaler gegeven dan het individuele zijn zelf – dat bij Heidegger overeenkomt met het Dasein. Dasein (de mens) is allereerst een sociaal wezen, en Binswanger plaatst het samenzijn van een jij en een mij centraal. Een mens ontstaat immers ook uit het sociale samenzijn en pas vanuit daaruit vormt zich later een individu: “Het wij-zijn (Unserigkeit) gaat zowel vooraf aan het ik als aan het jij; ons ik ontstaat uit ons wij. ” (p. 58). Lola’s ideaal, en het extreme doorvoeren van het verlangen naar alleen-zijn is in de antropologie van Binswanger dan eigenlijk ook al een beperkend wereldontwerp.

Bij de waanzin spelen verder vervormingen van tijd en ruimte een grote rol. Wat als spatio-temporele nabijheid wordt ervaren bepaalt hoe het gevaar, ongeluk, het Angstaanjagende en het Verschrikkelijke zich verspreiden in de belevingswereld. Dingen zoals het schrijven van een brief aan haar vriend in een bepaalde jurk en de gedachte dat hem iets zal overkomen, of het kopen van een nieuwe paraplu en het zien van een gebochelde vrouw zorgen ervoor dat er binnen de persoon specifieke spatio-temporele geworpenheid een heel netwerk ontstaat van taboes. 

Een dergelijke ‘geworpenheid’ zoals bij Lola Voss is ook wel te beschrijven als een ‘bezeten worden door’ en kan leiden tot de ontkenning van de gebruikelijke, ‘normale’ temporele-continuïteit, en wordt volgens Binswanger een ‘uiting van onvrijheid’. 

Een laatste punt wat ik ter sprake wil brengen bij Lola Voss en wat zeer interessant is voor het thema waanzin, is de angst voor een werelds omhulsel. Binswanger ziet in al zijn casussen dat zijn patiënten zich aangevallen of bedreigd voelen door een onverdraaglijk omhulsel. Dit kan een sociale status zijn (Jürg Zünd) waarin je je begeeft. Maar ook letterlijk de omvang van je lichaam, zoals bij een anorexiapatiënt die zich uithongert (Ellen West) of de kledingstukken van Lola Voss. Kleding of een omhulsel in het algemeen lijken deel uit te maken van de buitenwereld, maar we worden óók beoordeeld op deze verschijningen. “Kleren maken de man”, wordt wel eens gezegd. In die zin kunnen we dus ook zeggen dat kleding of ons omhulsel werkt als een brug tussen onze binnenwereld en onze externe verschijning. Alle patiënten van Binswanger zouden graag hun lichamen opgeven of vernietigen. Maar “in plaats daarvan smeken ze het lot hen opnieuw, maar dan met een ander lichaam en een andere geest geboren te laten worden, terwijl Lola zich alleen maar hoeft te ontdoen van een jurk die haar niet meer aanstaat…” (p. 60)

Buitensporigheid
Een van de essays in ‘Ontspoorde Levens, Buitensporigheid’ (Verstiegenheid), gaat over in de  tijd van filosofen als Sartre en Heidegger in zwang zijnde begrippen als bestaansruimte en het In-de-wereld-zijn. Binswanger zegt ‘Mensen worden zich pas bewust van hun bestaansruimte als hun actieradius wordt ingeperkt…’ Binswanger probeert dit te verduidelijken door te verwijzen naar een klassiek voorbeeld in de toneelliteratuur, Ibsens 'Bouwmeester Solness'. Deze architect bouwt door zijn ambities veel hoger dan hij kan klimmen en komt hierdoor in de hoogte vast te zitten, hij kan niet verder omhoog maar ook niet terug omlaag.

Binswanger schrijft in Buitensporigheid dat er van ‘buitensporigheid’ en dus “het spoor bijster raken” sprake is als er door het ‘klimmen’ in tijd en ruimte en door het beroofd zijn van communio (liefde) en communicatio (sociale omgang) door je idealen geen weg terug meer mogelijk is en je ook niet meer vooruit kan. Dan zit je vast in een bepaalde ervaring, en een bepaald beklemmend wereldontwerp.

Binswanger maakt hier een onderscheid tussen de manische ideeënwereld, die soms buitensporige ambities heeft, maar van waaruit men wel ‘terug omlaag’ kan, zonder teveel kleerscheuren, en het wereldontwerp van iemand die compleet vastgelopen is in de buitensporigheid. Existentieel-analytisch gesproken is er bij een manische levensvorm eerder sprake van vluchtigheid dan van compleet vereenzaamd vastgelopen zijn, zoals een bergbeklimmer op eenzame hoogte. Ook bij fobieën en neurotische mensen signaleert Binswanger dergelijke ‘buitensporige’ bewegingen die kunnen leiden tot vereenzaming en afzondering. Deze mensen zetten zich klem door gebrek aan inzicht en overzicht in de wereld waarin ze vastlopen. Een mens zal daardoor maar doorgaan op dezelfde manier bij gebrek aan kennis van andere keuzes en zijnsmogelijkheden, totdat hij vast komt te zitten. 

Binswanger schrijft dat buitensporigheid nooit alleen vanuit subjectief gezichtspunt kan worden beschreven (p. 96) en dat de therapeut de patiënt moet terugbrengen naar het punt vanaf waar er weer overzicht komt over het zijn-in-de-wereld en vanaf waar hij het spoor bijster is geraakt, zodat een nieuwe bergbeklimming weer mogelijk is zodra de patiënt eerst weer met beide benen op de grond is komen te staan.

Droom en existentie

“Geen enkele patiënt kan werkelijk gezond worden als de arts er niet in slaagt dat vonkje geest in hem te wekken dat wakker moet zijn om de koinos kosmos (algemene wereld) te kunnen ontwaren” (Ludwig Binswanger, 'Ontspoorde Levens', p. 115)

In tegenstelling tot Freud stelt Binswanger dat dromen begrepen moeten worden als gerichtheden op de toekomst, in plaats van als verwerkingen van een verleden. Freud richt zich bij zijn droomanalyse vooral op de driften van de mens en gaat hierbij regressief te werk. Binswanger gaat hier tegenover staan en stelt dat dromen juist de mens wijzen in de richting waarin hij zich moet begeven en de doelen openbaart waarvoor de dromer leeft. Omdat in het wakende leven teveel ruis is om hiervoor open te staan is dit de wereld van het vervreemde individu, in de droomwereld, plek voor het ware Zijn. In dit opzicht – maar enkel in dit opzicht – lijkt Binswanger weer meer op Carl Jung. Dromen zijn geen weerslag van wat me is overkomen, schrijft Binswanger. Hier ligt ook een relatie met Heidegger: de Mens wordt in zijn dromen geconfronteerd met zijn eigen Zijn en met het ‘niets’ van de angst. 

Binswangers essay ‘Droom en existentie’ (gepubliceerd in 1930) laat aan de hand van het beeld van het stijgende en dalende leven (zie vorige paragraaf) zien hoe dergelijke bewegingen het menselijk leven bepalen. Hij refereert hier ook aan het beeld van een vogelvlucht, een beeld dat in alle culturen is terug te vinden tot in de klassieke oudheid. In het dalen van een vogel is een beeld terug te vinden van onder andere ontgoocheling en ongeluk. Daarentegen is het rijzen weer het beeld van de vrijheid, het zweven: het geluk.

Dromen en ook hevige dromen hoeven de arts op zichzelf geen zorgen te baren, schrijft Binswanger. Iedereen droomt: normaal of gek. Maar als dromen ook deel beginnen uit te maken van iemands dagelijkse (wakende) leven, iemand de droom herhaalt als dagdromen, mijmeringen en overpeinzingen,  en  zich dan gaat verstrikken in de inhoud van de droom waarbij de grens tussen droom en werkelijkheid poreus wordt , dan gaat het richting een psychose, aldus Binswanger. (p.106)

Verder merkt Binswanger op dat er een scheur is ontstaan tussen de moderne mens en de oudheid, omdat men in de oudheid vertrouwde op de profetische betekenissen van dromen. De moderne mens heeft “zichzelf tot God en meester over eigen dood en leven uitgeroepen.” Hierdoor is de houvast bij de moderne mens verdwenen, schrijft Binswanger. De dromer weet niet wat hem overkomt en is overgeleverd aan de elementen en archetypen. Alsof je als een speelbal in de wereld geworpen bent.

Hier ligt de relatie tussen droom en existentie. De Griekse Heraclitus schreef al dat iedereen die wakker is dezelfde wereld (vertaald: koinon kosmon) gemeen heeft, maar in de slaap keert eenieder afzonderlijk tot zijn eigen wereld. In onze dromen worden we geconfronteerd met ons strikt individuele Zijn. Als dromen gezien worden als doel waar je een pijl op kunt richten, dan kun je als mens weer in-de-wereld-Zijn en zelf ingrijpen en vat krijgen op de gebeurtenissen in je leven. Zo construeer je je eigen levensgeschiedenis, aldus Binswanger.

Wat mij aanspreekt in Binswanger is dat hij zich zo grondig verdiept in zijn patiënten en ze door middel van het echt begrijpen (“verstehen”) met zijn fenomenologisch-antropologische Daseinanalyse wil helpen, en uiteindelijk zijn patiënten daarmee wil laten terugkeren in de samenleving. Wat dit betreft passen Binswangers analyses bij de huidige psychiatrie, die mensen ook zo veel mogelijk wil laten herstellen in een gezonde omgeving. 

Juist het feit dat we zelf als mens keuzes hebben en daarmee ook een bepaalde vrijheid hebben vond ik tijdens mijn studietijd inspirerend bij Sartre – tegen de achtergrond van mijn stemming van toentertijd waarin ik me juist beperkt en in mezelf opgesloten voelde. Een mens heeft zelf ook iets te kiezen, ook al voelt het soms alsof het niet zo is, en ook al gaat het schijnbaar om dingen, psychische stoornissen, die je overkomen. Binswangers visie kende ik tot voor kort nog niet en was in sommige opzichten een echte eyeopener: je bepaalt je eigen levensgeschiedenis, en weeft je eigen patronen daarin, door zelf keuzes te maken. En met name ook de gedachte dat ‘gekken’ hierin nauwelijks verschillen van normale mensen vind ik verhelderend.

Ikzelf leefde lang met de hoop ooit ‘normaal’ te worden. Binswanger schrijft: “Wat wij geestesziekte noemen, berust daarop dat het ik niet meer in staat is onderscheid te maken tussen binnen en buiten, tussen existentie en wereld, nauwkeuriger gezegd: dat het ik een bestaansbehoefte opvat als feitelijk gebeuren in de wereld.” (p. 143 ‘Ontspoorde levens’) Wanneer men vanuit dergelijke ideeën denkt is het duidelijk dat je als psychiatrisch patiënt niet zozeer tegen je ziekte moet ‘vechten’, al dan niet met medicatie, maar dat het er met name om gaat om op een persoonlijke, zelfbewuste manier te ontrafelen welke keuzes je maakt, en maakte, en hoe je eigen patronen, je eigen ‘zelf’ en wereldontwerp tot stand kwamen– en… mogelijk bijgesteld kunnen worden. Oftewel, een ‘gek’ zou dus alleen verschillen van een normaal mens, door de keuzes in zijn wereldontwerp en hierdoor ook weer op het rechte spoor kunnen komen. 

Twee zeer interessante en zeer aangenaam leesbare boeken dus. 

Eva Goedendorp heeft Franse taal- en letterkunde gestudeerd, en is ervaringsdeskundige in de ggz.

Maarten van Buuren. De gek als medemens. Hoe we onszelf in de waanzin leren kennen (maart 2022), uitgeverij Lemniscaat, zie hier

Ontspoorde Levens. Vertalingen van werken van Ludwig Binswanger: ‘Het geval Ilse’ (1945), ‘Het geval Lola Voss’ (1949) en de essays ‘Buitensporigheid’ (1949) en ‘Droom en existentie’ (1930) vertaald door Maarten van Buuren. Verschenen als e-book (november 2022)