De doodsdrift revisited. Een breuklijn tussen Freud en Deleuze, Paul Moyaert 

Recensie door Kasper Essers en Wouter Kusters

“Je denkt geen idee omdat je dat graag doet, maar omdat je moet” 


In zijn boek 'De doodsdrift revisited. Een breuklijn tussen Freud en Deleuze' (2022) gaat de Leuvense filosoof Paul Moyaert terug naar de bronnen van de psychoanalyse én die van de filosofie. Het is een boek over zaken van leven en dood en het thematiseert feitelijk basale vragen over de mens zoals: Willen mensen leven, nieuwe dingen meemaken, ervaringen opdoen, genieten, steeds maar verdere einders najagen in de toekomst, horizonnen verbreden? Of willen mensen vooral rust, verwijlen bij het oude vertrouwde, en een terugkeer naar hoe het altijd was - vroeger? Voor beide valt wat te zeggen, en van de eindeloze reeks aan empirische psychologische onderzoekingen zouden we allicht wat kunnen leren over menselijke motivaties; over welke prikkels, welke producten en welke genietingen passen bij welke mens wel en bij welke niet. Echter, dergelijk empirisch onderzoek zou enkel de vooronderstellingen herhalen van een mensbeeld dat ervan uitgaat dat een mens een informatie verwerkend systeem is, die zoekt naar consumptie, en zich daartoe instelt op efficiënte productie. In dit boek van de Freudkenner Paul Moyaert staan nu juist de vooronderstellingen van onze alledaagse én van onze wetenschappelijke opvattingen over wat de mens is, ter discussie, en worden deze besproken door grondige lezing en nauwkeurige analyse van de twee denkers die hier centraal staan, Sigmund Freud en Gilles Deleuze. De auteur analyseert hoe deze twee zich tot elkaar verhouden, waar hun theorieën van elkaar afwijken of juist convergeren, en in welke aspecten Freuds (1856-1939) gedachtegoed later op Gilles Deleuzes (1925-1995) werk van invloed is geweest. Het gaat Moyaert met name om twee centrale, onderling verbonden begrippen: de doodsdrift en de herhaling. De doodsdrift is een veel bediscussieerd principe dat impliciet of expliciet in iedere wijsgerige opvatting van de mens een rol speelt. En het concept van de herhaling - met daarbij de vraag of iets in herhaling hetzelfde blijft, of dat alleen het verschil zich herhaalt - heeft door met name Deleuzes werk een omwenteling teweeggebracht in de (continentale, Franse) filosofie en metafysica. Door deze twee tezamen te onderzoeken speelt Moyaerts werk zich af in een ogenschijnlijk zeer specialistisch, maar in feite zeer relevant terrein met veel uitwaaierende praktische consequenties op verschillende gebieden van de filosofie en psychiatrie.


Herhaling als monotone doodsdrift

Freuds wat latere, befaamde werk, ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ (1920), staat centraal in Moyaerts analyse van Freuds doodsdrift. Maar Moyaert geeft eerst een uiteenzetting van Freuds daaraan voorafgaande theorie van de psyche. In eerder werk beschouwde Freud driften als tot handelen aanzettende, met elkaar tegenstrijdige spanningen. Freud stelde dat deze spanningsverhoudingen een uitweg vinden in een onbewuste dynamiek van spanningsopbouw en spanningsreductie. De logica van deze dynamiek zou over ons lichaam en onze geest heersen en staat bekend als het lustprincipe. Maar dan, in ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ vraagt Freud zich af of met behulp van dit lustprincipe wel alle psychische verschijnselen begrepen kunnen worden. Zijn er concrete aanwijzingen van mogelijk andere psychische tendensen naast, of misschien zelfs wel fundamenteler dan het lustprincipe? Zo onderzoekt Freud de rouw, en merkt hij op dat in de rouw weliswaar het lustprincipe werkzaam is, maar dat binnen de rouw zich ook iets tegen verzachting of integratie van de rouw lijkt te verzetten. Moyaert zegt hierover (p. 27): “In een zinvol rouwproces leeft er tegelijk een andere rouw die zich niet laat afleiden door nieuwe gebeurtenissen en die zich niet laat inspireren door het lichtend voorbeeld van een ideale rouw, die, zoals Aristoteles het nochtans wil, de juiste verhoudingen in acht neemt. Freud refereert aan een rouw die niet geneigd is zich om te vormen. Die rouw is een geestdodend proces.”

Na bespreking van deze eerste aanwijzing voor het bestaan van een van het lustprincipe onafhankelijke drift, namelijk de doodsdrift, gaat Moyaert in zijn onderzoek nader in op Freuds analyses van het trauma. Ook dit fenomeen is een probleem voor Freuds eerdere opvattingen, want trauma’s veroorzaken herhalende nachtmerries die steeds hetzelfde zijn, terwijl volgens het lustprincipe de droom juist zou moeten fungeren als een manier om driften op een indirecte manier te uiten, spanningen te reduceren en zo zich herhalende onlust te voorkomen. Bijna mechanische herhaling zonder lust, is dat nog wel te verklaren met het lustprincipe? Kan de herhaling – of eigenlijk: herhalingsdwang - nog wel een uitdrukking zijn van de (levens)driften? Deze introductie van het thema trauma en dat van de herhalingsdwang leidt Freud naar speculaties over wat het leven nu eigenlijk wil. De herhalingsdwang duidt volgens Freud in Aan gene zijde van het lustprincipe op een driftmatige drang om vast te houden aan iets dat er was, en zelfs om een eerdere toestand te herstellen. 

Freud speculeert in zijn tekst over deze vroegere toestand, over de diepere, oudere, primaire lagen van het leven. Het organisme bevond zich eerder volgens hem in een situatie van homeostase, en werd door toedoen van uitwendige factoren gedwongen tot verandering. En het is precies deze vroegere toestand, waarin geen sprake was van een verlangen om over te gaan naar iets anders, waar de driften naar toe terug willen keren. De herhalingsdwang toont de conservatieve aard van driften aan. Hiermee zien we, met Moyaert, de onalledaagse invulling van het concept leven dat Freud hier naar voren brengt. Het leven wordt aangeduid als voortkomend uit een realiteit zonder leven en als iets dat geheel niet uit is op verandering. Moyaert beschrijft dit in een enigszins apodictische stijl, die zich goed leent voor fraaie citaten, p. 53: “Aan het leven is een toestand voorafgegaan die niet heeft gevraagd om te leven. Dat was niet alleen zo aan het begin der tijden. Bij ieder nieuw leven herbegint het proces waarbij leven uit het levenloze ontstaat. Het leven verrijst niet uit de dood, maar werd ooit en wordt telkens weer aan materie opgedrongen en is daarin als een trauma ontstaan. Materie wordt leven door elektroshocks. Vallen de stroomstoten weg, dan valt het leven stil,” en op p. 54: “er is een dood die aan het leven voorafgaat en reeds vanaf de oorsprong van alle leven in het leven aanwezig is. Die dood vergezelt het leven als een dood gewicht. Vanaf onze geboorte zijn we al dood voor het leven.” Het is begrijpelijk dat de doodsdrift door anderen ook wel geformuleerd is als ‘het psychische-inertieprincipe’, ‘het nirwanaprincipe’ en ‘het conservatisme van de instincten’.

Naast rouw en trauma bespreekt Freud – en met hem, Moyaert – ook het verschijnsel van agressie, met name in de vorm die we tegenwoordig ‘zinloos geweld’ zouden noemen. Ook deze zou gezien het vóórkomen ervan, onafhankelijk van aanleidingen of persoonlijke temperamenten, wijzen op een zelfstandige, basale drift, de doodsdrift. Moyaert zegt (p.65): “Losgeslagen agressie realiseert op een gewelddadige manier het doel van de herhalingsdwang: de terugkeer naar het anorganische.” 

Freud plaatst de doodsdriften tegenover de levensdriften die het leven juist opbouwen en het is hun verstrengeling en samenstelling die uiteindelijk onze psychische realiteit constitueert. Freuds werk ‘Aan gene zijde van het lustprincipe’ bespreekt diverse verhoudingen tussen de driften en bespreekt verschillende hypotheses hierover. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat we de doodsdrift inderdaad als een primaire drift moeten aannemen. Hierdoor is Freuds eerdere theorie en mensbeeld wezenlijk veranderd.

Interessant is wat Moyaert schrijft over de consequenties van Freuds doodsdrift voor een visie op hoe tijd werkt in het menselijk leven – dus: voor een filosofie van de tijd. Bij Freud – althans, volgens Moyaert (volgens ons) – is er een notie van transcendentie  aanwezig, wat in deze context impliceert dat niet al het denkbare zich in het hier en nu van de ervaring in tijd en ruimte afspeelt. Er zijn noties die we beter buiten onze ervaring, ons denken en waarnemen kunnen plaatsen; noties als oneindigheid, de dood en ook de eeuwigheid. Moyaert schrijft (p. 124-125): “Eeuwigheid verwijst niet naar een ontbreken van tijd, maar naar een bijzondere tijdruimte, naar wat in de tijd buiten de tijd staat. Wij hebben gehoord dat onbewuste psychische processen op zichzelf ‘tijdeloos’ zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat ze niet chronologisch worden gerangschikt, dat de tijd er niets aan verandert, dat men hierop niet de voorstelling van tijd kan toepassen. Verleden en toekomst glijden ervan af. Niet alles in het leven, zo leren we van traumatische gebeurtenissen, laat zich vertijdelijken of in de tijd opnemen. De tijd kan de eeuwigheid niet vertijdelijken. Daarom is het leven de spanning tussen een tijdeloze eeuwigheid en tijd.” Via het trauma vangen we een glimp op van het tijdloze: de dood in het leven. Van onze trauma’s kunnen we dan ook niet afkomen, net zoals we niet van de levenloze materie en de dood kunnen afkomen. Wel kan de doodse, monotone herhaling ‘vertijdelijkt’ worden, en kan het onontkoombare ‘oertrauma’ een leefbare vorm krijgen waardoor het individu vooralsnog niet terugvalt in het beklemmende van het trauma, en zodoende weerstand biedt aan de eeuwige herhaling van hetzelfde doodse.


Thanatos als kans

Bij herhaling kan iets zichzelf herhalen, maar ook kan iets herhaald worden in iets anders. Zoals bij de voortplanting en de geslachtsdrift; ook deze worden op zeker punt in de analyses van Freud gezien als uitingen van de doodsdrift. Thanatos – een veelgebruikte term voor de doodsdrift, geïntroduceerd door latere freudianen – heeft dan ook vele vormen. Het duidelijkst is ze in de blinde woede en agressiedrift, maar ook Eros – vaak als tegengesteld beschouwd aan Thanatos – kan gezien worden als een list van Thanatos om zijn doel te bereiken. Hoewel de verhouding tussen Eros en Thanatos bijzonder complex is, zowel bij Freud, bij Deleuze, als bij Moyaert die deze complexiteit op zijn beurt thematiseert en in detail helder en aanschouwelijk analyseert, kunnen we wel stellen dat op dit de punt de tegenstelling tussen Freud en Deleuze het sterkst is. Want bij Freud is het leven een omweg van levenloze materie naar levenloze materie, terwijl voor Deleuze alles begint met leven en de materie niets anders is dan een concentratie van levensenergie.

Deleuzes metafysica is dan ook van andere aard dan die van Freud, ondanks dat Deleuze zoveel ontleent aan Freud. Deleuzes monisme is wars van het dualisme tussen eeuwigheid en aardse tijd, zoals we dat bij Freud zien doorschemeren. Voor Deleuze heeft de herhaling ook een heel andere waarde: niet het zelfde herhaalt zich, maar het verschil wordt geproduceerd in de herhaling. Herhaling is anders dan bij Freud geen simpele herbevestiging van hetzelfde, geen voortzetting van een eerdere, levenloze, vroegere toestand. Herhaling, a lá Deleuze, is iets wat continu van zichzelf verschilt, een vitalistisch creatief principe.

Door herhaling vindt er productie en creatie plaats. Ongebonden, onbestemde prikkels, gevoelens of affecten worden door herhaling gebonden aan voorstellingen en objecten. Dat is wat de levensdriften (de Eros) doen bij Deleuze. Wanneer nu de doodsdrift deze bindingen losmaakt, omdat Eros ergens in botsing komt of in een interne tegenstrijdigheid geraakt, ontstaat er een chaos van onsamenhangende voorstellingen en een overspoeling van de geest met onbegrijpelijke affecten. Bij Freud is een dergelijke toestand een expressie van het levenloze én van de eeuwigheid; bij Deleuze is het een toestand die kansen biedt om iets nieuws te creëren. Terwijl Freud vooral de angst en melancholie benadrukt van dergelijke toestanden, ziet Deleuze juist de kansen voor een vrij denken en voor nieuwe wereldconstructies. In heel andere, ruimtelijk metaforische termen, zou je kunnen zeggen dat het verschil tussen hen gaat over de vraag of het nirwana is als een bodemloze put zonder uitzicht, of als de top van een berg met stralende vergezichten. 


Het denken in/van de waanzin

We hebben het hier feitelijk over de waanzin of de psychose. En het gaat hier over een herhaling zonder nog enige ordening. Wat gebeurt er dan als het enige wat terugkeert in de herhaling het verschil is? Deleuze en Guattari stellen dat een persoon zich kan redden in een dergelijke situatie, ze beschouwen de waanzinnige niet als een per se verlamd individu in de put, of op de sofa van de psychoanalyticus. De ordeloze chaos noemen ze het lichaam zonder organen, dat dient als oplossing in het waanzinnige scenario, en als startpunt van een nieuwe herordening (dit wat merkwaardig aandoende begrip van ‘lichaam zonder organen’ hebben Deleuze en zijn co-auteur Guattari ontleend aan het werk van Antonin Artaud, de enigmatische toneelschrijver die langdurig opgenomen is geweest in een psychiatrische instelling). De doodsdrift verbreekt weliswaar de verbindingen die door Eros zijn gelegd, maar in tegenstelling tot Freud zien Deleuze en Guattari, hier dus juist de mogelijkheid tot nieuwe verbintenissen. De doodsdrift signaleert een voorbijgaande fase, een onderbreking waarna nieuwe verbindingen hun intrede doen en het leven doorgaat. Thanatos leidt niet tot enkel herhaling van dode materie waar het naar terug wil zoals bij Freud, maar impliceert ook een levendige creativiteit.

Moyaert bespreekt hier een interessante gedachte: denken als deseksualisering. Deleuze – in de interpretatie van Moyaert - stelt dat de werking van de doodsdrift kan worden begrepen als de deseksualisering van Eros. Deseksualisatie vindt plaats door de energie geïnvesteerd in het object dat gebonden is, om te zetten naar het Ik, wat een overgang van objectlibido naar narcistisch libido impliceert, of in andere termen, een terugtrekking van het verlangen en de gerichtheid op een gedeelde wereld, naar een solipsistische wereld. Daar ontstaat het denken. Daar is het libido vrij, ongebonden, en daar ontstaat de mogelijkheid tot vrije geestelijke beweging. 

Deseksualisatie gebruikt de energie van de doodsdrift, en “verklaart de dood aan de wereld”. Het Ik met diens bestaande vertrouwde gewoontes en libidobezettingen wordt overgenomen door het gedeseksualiseerde denken, en ontbonden. In deze ontbindende mechaniek van de doodsdrift ziet Deleuze de mogelijkheid om nieuwe verbindingen te scheppen. Juist in processen van waanzin kunnen we dit vrije denken het beste zien, zonder bijmengingen van sociaal gesanctioneerde libido-bezettingen. Zo schrijft Moyaert over Daniel Schreber (naast Artaud een van de meestbesproken waanzinnigen in de geschiedenis van de psychiatrie, en dan vooral in de psychoanalyse) op p. 153: “De krachttoer van Schreber verheldert de ontstaansgeschiedenis van het denken in het algemeen: het denken ontstaat in de context van een crisis of een catastrofe, vanuit de existentiële noodzaak om iets te denken wat het denken amper aankan; het denken ontstaat wanneer het in nood is en zichzelf aan de rand van de instorting moet uitvinden; het schept zichzelf wanneer beschikbare concepten geen voldoende steun meer bieden om het ondenkbare te begrijpen.” Maar hoewel hier creativiteit bij Deleuze tegenover doodse herhaling bij Freud staat, verschillen de twee visies uiteindelijk ook weer niet zo heel veel. Want, zoals Moyaert Freud aanhaalt: “Wat wij voor een productie van de ziekte aanzien, de waanvorming [d.i. het scheppende denken], is in werkelijkheid de genezingspoging, de reconstructie.” 

Wat door de een, Freud en andere dokters, wordt gezien als een genezingspoging, wordt door de ander, Deleuze en menig waanzinnige, beschreven als een scheppend denken, vanuit een schok. Moyaert beschrijft dit waanzinnig denken adequaat als volgt op p.179: “Het denken ontketent niet zichzelf, het wordt ontketend door een schok die het denken losscheurt… Je moet denken om niet aan de kolkende chaos van de idee ten onder te gaan. Je zou kunnen zeggen dat een idee veel te denken geeft. Maar een notie als ‘geven’ is te zwak en te lief om er de gewelddadige inbreuk van een idee mee te beschrijven. Een idee laat het denken niet vrij: zij bezet het denken… de ontketening van het denken begint niet met een liefde voor de waarheid en is evenmin de uitdrukking van een natuurlijk verlangen. Je denkt geen idee omdat je dat graag doet, maar omdat je moet. Denken begint met een schokkende aandoening die zelf doordrongen is van ideeën. Het begint met een onwillekeurig moeten…” En op p.182: “Scheppen is iets anders dan uit een idee halen wat erin opgesloten is, net zoals creëren iets anders is dan representeren. Scheppen is als een vonk, een bliksemflits of een elektrische lading die van de ene idee naar de andere overspringt en een heel veld in beweging brengt.”


Tot slot

Wellicht dat het de lezer duizelt na de over elkaar heen buitelende ideeën die overspringen van het ene betekenisveld naar het andere. Ons duizelde het ook enigszins na de eerste lezing van dit fascinerende werk van Paul Moyaert. De moeilijkheid van dit boek – je zou kunnen zeggen: een minpunt van dit boek – ligt erin dat de auteur zich niet als een alwetende filosoof boven de besproken denkers stelt, en daardoor ook zeker geen ‘overzichtswerk’ is van Freud met Deleuze. Moyaert lijkt eerder hun collega die met hen een werkbespreking houdt en gedachten en tekst laat opvonken. Daardoor word je gedwongen als lezer met de auteur mee te denken, mee te bewegen met zijn besprekingen, mee te gaan in de complexe driehoeksverhoudingen tussen auteur, Freud en Deleuze. Dit minpunt is tegelijk een pluspunt: het laat de lezer zich weliswaar af en toe afvragen ‘waar gaat dit allemaal heen’, maar het is tegelijk deze zelfde verwarring en onbekendheid met de uitkomsten van de tekst, met de ideële regio’s van het denken waar het op alludeert, die treffend de thematiek in dit boek weergeven: het leven en de dood, het trauma, het denken, de herhaling en de waanzin. Voor wie niet wars is van intellectuele, gestaag doorgaande zichzelf pijnigende gedachtes rond Freud en Deleuze, en voor zich wil onderdompelen in besprekingen van deze thema’s in een schitterende, unieke stijl is dit een absolute aanrader.

Kasper Essers, filosoof
Wouter Kusters, filosoof en schrijver

Paul Moyaert (2022). De doodsdrift revisited. Een breuklijn tussen Freud en Deleuze. Boom uitgevers Amsterdam, 200 pagina's. Bestelinformatie: zie hier