Skip to main content

Recensie Een psychodynamische psychiatrie. Beter door waarheid + De geest van de drift. Over neuropsychoanalyse, Mark Kinet

Recensie door Herman Westerink

De twee monografieën die ik hier graag onder uw aandacht wil brengen zijn geschreven door iemand die al ruim dertig jaar voltijds klinisch werkzaam is als psychiater in een residentiële psychotherapeutische kliniek (St. Jozef te Pittem, B) en in een zelfstandige ambulante psychoanalytische praktijk (in Sint-Martens-Latem, B). Hij is daarnaast vooral bekend als oprichter en hoofdredacteur van Psychoanalytisch Actueel, een boekenreeks die als doelstelling heeft een forum te bieden aan psychoanalytisch gedachtegoed. Doel daarvan is om de psychoanalyse in zijn volle breedte en diepte onder de aandacht te brengen als een geheel van klinische praktijken en daarin gefundeerde theorieën die nog altijd zeer relevant kunnen zijn met name in de behandeling van en omgang met mensen die psychisch lijden. In deze reeks, waarin Mark Kinet als redacteur en auteur al tal van boeken publiceerde, verschenen in 2022 en 2024 twee monografieën van zijn hand. 

De eerste monografie is in feite een uit de hand gelopen boekessay over Mark Solms, de grondlegger van de neuropsychoanalyse (vanaf eind jaren 90) en ook bekend als uitgever van de onlangs eindelijk gepubliceerde Revised Standard Edition van Freuds werken. Gedreven door interesse in de mogelijkheden en grenzen van een kruisbestuiving tussen psychoanalyse en neurowetenschappen – en daarmee die tussen geestes- en natuurwetenschappen – werd Kinets essay al snel een zelfstandige studie naar kernteksten en inzichten van de neuropsychoanalyse, gelezen “met een klinische en psychotherapeutische bril”. Meer concreet neemt naast het baanbrekende werk van Mark Solms, dat van  Ariane Bazan, boegbeeld van de lacaniaanse neuropsychoanalyse, in deze studie een centrale plaats in. Mark Kinet weet in dit boek op zeer heldere wijze en begrijpelijke taal de lezer mee te nemen in een nog jong en zeer complex wetenschappelijk domein. Zoals vaker in de geschiedenis van de psychoanalyse kan ook de neuropsychoanalyse worden gezien als een retour à Freud. Immers Freud was geschoold en getraind in de medische en zoölogische theorievorming van de tweede helft van de negentiende eeuw waarin de fysica en de biologie als de paradigmatische wetenschappen werden beschouwd. Deze wetenschappen hadden hun fundamentele begrippen, wetten en principes gedefinieerd en in kaart gebracht en vormden de toetssteen voor iedere andere beginnende wetenschappelijke discipline en onderneming. In die context doet Freud jarenlang neurologisch onderzoek. En aan de vooravond van de introductie van de “psychoanalyse” als klinische praktijk en wetenschappelijke theorie in 1895 verankert hij in zijn Project voor een natuurwetenschappelijke psychologie zijn eerste inzichten over trauma, het onbewuste, herinneringen, bewustzijn, ik-vorming, droomformatie, enzovoorts, in een neurowetenschappelijk denken dat volledig bepaald wordt door begrippen uit de fysica en biologie. Solms’ retour à Freud is in de eerste plaats een terugkeer naar de tekst van dat Project waarin Freud een eerste en ultieme poging doet om de beginnende psychoanalyse een neurowetenschappelijke basis te geven. Daarmee voorziet Solms in een actuele behoefte – en wellicht zelfs noodzaak – de psychoanalyse een wetenschappelijke basis te geven die niet alleen aansluit bij de tendensen in de academische psychologie (opkomst van de neurowetenschappen), maar ook weer bij de psychiatrie waarin immers biologische paradigma’s en reductie tot het meetbare overheersen. 

Het is fascinerend te lezen hoe in de wending naar Freuds neurowetenschappelijke Project hedendaagse theorievorming resoneert met die van meer dan honderd jaar geleden. Zo wijst Kinet op het belang van Karl Fristons theorie van het vrije-energie-principe voor het werk van Solms. Dit principe behelst dat de hersenen ernaar streven vrije energie om te zetten in voorspelbare modellen georganiseerd door percepties en voorstellingen. De overeenkomsten met Freuds notie van de ongebonden driftenergie die door het psychische apparaat eerst aan voorstellingen gebonden moet worden voordat ze kan worden verwerkt en afgevoerd zijn opvallend. En voor wie een stap verder wil gaan: Freuds idee van de drift als tendens tot homeostase en de wijze waarop ook Friston voorspelbaarheid vertaalt in termen van psychische stabiliteit doen sterk denken aan Gustav Fechner – naar wie Freud regelmatig verwijst – en diens notie van een homeostatisch constantieprincipe. 

Cruciaal in het neuropsychoanalytisch project lijkt inderdaad het driftbegrip te zijn dat door Freud op de grens van het somatische en psychische werd gelokaliseerd. Deze definieert hij nu eens als een constante kracht die op het psychisch apparaat inwerkt, dan weer als een tendens binnen dat apparaat om stimuli en spanning af te voeren en tot zero te reduceren. Wie Freud leest kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er in zijn werk een veelheid aan drifttheorieën te vinden is. Het is – onder andere – hier dat we op fundamentele moeilijkheden stuiten binnen de neuropsychoanalyse – moeilijkheden die Kinet niet uit de weg gaat. De belangrijkste daarvan is de vraag of de drift tot het domein van het biologische behoort en daarmee in feite niet of nauwelijks te onderscheiden is van dierlijke instincten, of juist tot het domein van het psychische en dus juist streng moet worden onderscheiden van instincten. In feite vind je de eerste positie bij Freud (denk aan bijvoorbeeld Aan gene zijde van het lustprincipe waar hij spreekt over de driften in alle organische levensvormen) en de tweede bij Lacan. Om de psychoanalyse duidelijk van de biologie af te bakenen zal de laatste ernaar streven de psychoanalyse te verankeren in andere wetenschappen – culturele antropologie, linguïstiek, filosofie – en de notie van verlangen in relateren aan een symbolische ordening. Bazans lacaniaanse neuropsychoanalyse is dan vervolgens een poging om binnen Lacans denken weer een plaats te geven aan somatische processen zoals toe- en afnames van excitaties. Anders gezegd, de neuropsychoanalyse stelt de vraag naar de grenzen en het domein van de psychoanalyse, en de vraag naar de relatie tot de neurowetenschappen neemt hierin een centrale plaats in. Het zal niet verbazen dat critici van de neuropsychoanalyse dan ook fijntjes wijzen op het feit dat Freud aan de vooravond van zijn eerste psychologische theorie van het seksuele trauma besloot zijn Project niet te publiceren. De tekst markeert het afscheid van de neurowetenschappen en een radicale wending naar wat het domein bij uitstek van de psychoanalyse zal gaan worden, de seksualiteit in brede zin van het woord – het geheel van ervaringen van onlust en lust, excitatie en bevrediging al dan niet in relatie tot objecten. Voor deze critici heeft neuropsychoanalyse uiteindelijk niets met psychoanalyse te maken. 

Mark Kinet is er absoluut in geslaagd voor de geïnteresseerde lezer de neuropsychoanalyse te introduceren en helder neer te zetten. Men zou als – meer gespecialiseerde lezer – af en toe meer uitwerking willen zien van concepten en theorieën, en ook meer problematisering van bijvoorbeeld de verschillende driftbegrippen. Maar dat is wellicht wat veel gevraagd bij een boek dat ooit als essay begon en voortgestuwd wordt door persoonlijke interesse en geestdrift. Wat minder geslaagd is aan het boek zijn de interludia, korte intermezzo’s gebaseerd op eerdere korte stukjes die gepubliceerd zijn geweest in Tijdschrift voor psychoanalyse, die ter verluchting opgenomen zijn, maar vooral ook het lopende betoog onderbreken. 
Het tweede en omvangrijkere boek van Mark Kinet, Een psychodynamische psychiatrie, is evenals het juist besproken boek geschreven in een essayistische stijl en is in de eerste plaats een verkenning van de vele verschillende varianten binnen het rijke psychoanalytisch gedachtengoed en de blijvende betekenis en relevantie daarvan voor de hedendaagse psychiatrie en psychotherapie. Kinet weet de geïnteresseerde lezer goed bij de hand te nemen in een verkenning van de vele vertakkingen, stromingen en posities die ontstaan zijn vanuit Freuds psychoanalyse. Ook al komt zijn eigen affiniteit met Lacan duidelijk tot uiting, zijn opstelling ten aanzien van de posities binnen het psychoanalytisch gedachtengoed lijkt toch vooral pragmatisch te zijn: men moet “uit verschillende vaatjes kunnen tappen”. Zijn boek put uit het geheel van theorieën, methoden en praktijken die ofwel aansluiten bij een hermeneutische traditie en cultuur- en geesteswetenschappelijk onderzoek, dan wel een meer empirisch en positivistisch karakter hebben. Een groot deel van het boek is een schets van hoe het psychoanalytisch gedachtengoed begon met Freud. Terecht krijgt dat deel de ondertitel “open mind, open work” mee. Freuds oeuvre is een “fontein van ideeën”, een veelheid aan theoretische reflecties gebaseerd op gevalstudies en klinische inzichten in verschillende psychopathologieen. Zijn denken over seksualiteit, driften, het onbewuste, agressie of objectrelaties wordt niet gekenmerkt door een tendens tot systeembouw, maar is juist uiterst bewegelijk en open. Dat resulteert in een veelheid van perspectieven en ideeën die elkaar bevragen, regelmatig ook elkaar tegenspreken, en toch naast elkaar kunnen blijven staan. Freuds oeuvre is van begin tot einde denken in beweging. Alleen al om deze reden is het niet vreemd dat er een veelheid aan post-freudiaanse theorievorming kon ontstaan die elk op hun eigen manier wisten aan te knopen bij aspecten van zijn denken. Zo passeren kort en bondig, maar ook adequaat beschreven, Klein, Winnicott, Bion en Bowlby de revue als belangrijke vertegenwoordigers binnen een Angelsaksische traditie. Daarnaast staat Kinet uitgebreid stil bij “the French connection”, Lacan en iets mindere mate Laplanche. Kinet kent zijn klassiekers en het hoofdstuk over Lacan is een goede en gedegen introductie in diens denken.

De altijd gespannen en potentieel vruchtbare relatie tussen psychoanalyse en psychiatrie is de tweede lijn doorheen het boek. Kinet kiest ervoor te vertrekken vanuit “het verschil” tussen psychoanalyse en psychiatrie. De psychiatrie is hier een subdiscipline van de geneeskunde, en ontleent daaraan zijn wetenschappelijke oriëntatie, zijn diagnostische en etiologische invalshoek, en zijn harde onderscheid tussen ziekte en gezondheid, normaliteit en stoornis, en arts en patiënt. Deze karakteristieken kenmerken niet alleen de psychiatrie waarmee Freud in zijn tijd in aanraking kwam, maar ook de hedendaagse psychiatrie die sterk biologisch georiënteerd is en waarin psychofarmaca een centrale plaats in de behandeling innemen. In de kern van de zaak, zo betoogt Kinet, is de psychiatrie gericht op meer-weten, vermeerdering van objectieve en veralgemeniseerbare kennis, de psychoanalyse daarentegen zoekt naar de waarheid in het particuliere, de essentie van het conflict dat een persoon doet lijden. De psychoanalyse wil niet genezen, maar gaat ervanuit dat een patiënt “beter wordt” wanneer die een vrijere houding kan aannemen ten opzichte van het ontstaan en voortbestaan van zijn problemen en zodoende zijn leven verder zin kan geven. De psychoanalyse sluit daarmee aan bij een andere filosofische traditie dan de psychiatrie – met name Lacan heeft dit punt in zijn denken sterk benadrukt. 

Dit verschil tussen de twee domeinen kan ook doorheen de geschiedenis worden gevolgd in haar verschillende momenten van toenadering en distantiering. Dat begint bij Freud wiens Drie verhandelingen over de seksualiteit een eerste grote poging zijn om binnen een – wat Arnold Davidson noemde – “psychiatrische stijl van redeneren”, radicaal afstand te nemen van de oriëntaties en werkwijzen van de toenmalige psychiatrie. Radicaal stelde Freud het kwalitatief onderscheid tussen ziekte en gezondheid ter discussie en op z’n kop. Men zou de normaliteit het beste kunnen bestuderen vanuit de pathologie, omdat deze in feite een uitvergroting is van dynamieken en complexen die het mens-zijn bepalen. Met zijn nieuwe radicale inzichten en werkwijzen, waaronder de bijzondere interactie tussen arts en patiënt, meende Freud “de psychiatrie te kunnen veroveren” – zoals hij ooit aan de psychiater Josef Bleuler schreef. En inderdaad werd de psychoanalyse in zijn tijd ook door sommigen in de psychiatrie omarmd. Maar ze vond nooit algemeen ingang, en de handboeken en methodieken van Kraepelin, die veel later de grondslag zouden vormen voor de verschillende versies van de DSM, werden en bleven leidend. Desalniettemin kon de psychoanalyse tot begin jaren 80 een stempel drukken op de DSM en daarmee op de psychiatrie. En nu? Kinet wijst er terecht op dat de biologische en farmacologische psychiatrie heden ten dage sterk onder kritiek staan, met name omdat ze van patiënten lijdende voorwerpen maakt en hen reduceert tot hun symptomen. Kinet pleit daarom met verve voor een herwaardering van de psychoanalyse.

Al met al is Een psychodynamische psychiatrie een rijk en boeiend geschreven boek, een mooie introductie in en analyse van het psychoanalytisch gedachtengoed in relatie tot de psychiatrie. Beide boeken die ik hier besproken heb zijn voorzien van een uitvoerig en informatief notenapparaat dat – dit moet wel gezegd – helaas niet altijd nauwkeurig is in de verwijzingen naar concrete pagina’s in bronnen. Maar dit is slechts een miniem kritisch punt bij boeken die ik van harte kan aanbevelen.

Herman Westerink, universitair hoofddocent godsdienstfilosofie aan de Radboud Universiteit.

Mark Kinet. Een psychodynamische psychiatrie. Beter door waarheid. Uitgeverij Gompel&Svacina, meer informatie zie hier

Mark Kinet. De geest van de drift. Over neuropsychoanalyse. Uitgeverij Gompel&Svacina, meer informatie zie hier