Skip to main content

Emancipatory Perspectives on Madness. Psychological, Social, and Spiritual Dimensions - Marie Brown & Robin S. Brown (eds.)

Recensie door Alke Haarsma-Wisselink 

De waanzin bevrijden: een inleiding

Tierend over het trottoir beent een vrouw, haar bovenlijf ontbloot. Een man gooit geld in de lucht en schreeuwt het uit van verdriet. De buren zijn bang en vragen zich af: ‘Wat is hier aan de hand? Wat te doen?’ En jawel hoor, daar komen ze aan: Een stel soepel samenwerkende professionals die hun goed op elkaar afgestemde ideeënnetten uitwerpen. Ze hebben de situatie in de hand. Be-grijpen en be-vatten wat hier gebeurt: “We hebben het hier over een ‘medisch noodgeval’, mensen. Ga naar huis, hier is niets te zien. Waanideeën, hallucinaties, niets dat wíj nog niet eerder hebben gezien. Het zal snel voorbij zijn. Straks zal alles weer normaal zijn…” Radicale verandering en transformatie echter, het tegenovergestelde van teruggaan naar normaal, dat is nou juist, aldus verschillende auteurs in dit boek, de belofte en het potentieel van psychose. Waar kan iemand terecht voor erkenning, laat staan waardering voor de ongrijpbare, niet te bevatten ervaring van waanzin? Met het doel om vruchtbare, emancipatoire perspectieven op psychose te bevorderen, verzamelden de redacteuren, Marie Brown en Robin Brown, een rijk scala aan benaderingen. Met deze bundel doen zij, samen met de auteurs, een belangrijke bijdrage om de waanzin te bevrijden “van de beknelling een individueel, lichamelijk “probleem” te zijn, en te transformeren in een ervaring die verbonden is met de mensheid als geheel” (p. 5).

Het dominante verhaal over waanzin (de zgn. master story) gaat over wanen en hallucinaties, negatieve symptomen, ziekte (inzicht of gebrek daaraan), psychofarmaca, therapietrouw en herstel (klinisch, persoonlijk en maatschappelijk). We zijn, via een zoekrobot zoals ‘PubMed’, getuige van een eindeloze zee van wetenschappelijke publicaties over first-episode psychose (FEP), schizofrenie, schizoaffectieve stoornis, bipolaire stoornis, enzovoort, gericht op het genezen van psychose en het uitroeien van waanzin. Om de preventie van psychische stoornissen te onderzoeken, worden in Nederland miljoenen euro's geïnvesteerd. Meestal worden degenen die als gek worden beschouwd, geacht terug te keren naar de normaliteit, gestimuleerd door de gecombineerde, corrigerende inspanningen van de psychiatrie, de politie en hun sociale netwerken. Andere verhalen dan het biomedische verhaal (de zgn. counter stories) worden meestal afgestoten of zich toegeëigend – in overeenstemming met de gebruikelijke dynamiek van master story en counter stories (vgl. het werk van Hilde Lindemann).

In het licht van deze eindeloze zee van causaal-reducerende negativiteit hebben de redacteuren, psycholoog Marie Brown en psychoanalyticus Robin Brown, de bewonderenswaardige keuze gemaakt om verschillende niet-reductionistische en niet-causale counter stories over waanzin te stimuleren en/of kritisch te bespreken. Degenen die bijdroegen kunnen worden getypeerd als clinici uit verschillende landen (voornamelijk de VS en het VK), aangetrokken tot filosofie, spiritualiteit en mystiek. Het boek telt in totaal tien hoofdstukken en 182 pagina's. De hoofdstukken neigen naar het format van academische artikelen, startend met een ‘abstract’ en trefwoorden. Zowel de informatiedichtheid als het conceptuele niveau is hoog. Over het algemeen is het schrijven van hoge kwaliteit: evocatief en literair, goed belezen. Soms een beetje té goed, ik voelde me soms overspoeld met namen en referenties.

Om te beginnen is het gebruik van de term ‘waanzin’ als synoniem voor psychose een emancipatoire zet. De bovengenoemde verbinding met de algemene mensheid als argument voor het gebruik van de term 'waanzin' is ook te vinden in het werk van filosoof Wouter Kusters, zijn magnum opus Filosofie van de Waanzin (2014), waar ik later in deze recensie op terug zal komen. Het boek bevat veel filosofie (vooral Plato, Foucault, Heidegger) en psychoanalyse (vooral Lacan en Jung). In feite zouden bijna alle artikelen 'hybriden' kunnen worden genoemd, waardoor de twee disciplines worden overbrugd. De ondertitel van het boek is 'psychologische, sociale en spirituele dimensies'. Ik kan me echter voorstellen dat de redactie een paar felle discussies heeft gehad of ze ‘psychologisch’ moesten vervangen door ‘psychoanalytisch’, aangezien het boek veel psychoanalyse bevat. In het algemeen (en expliciet in hoofdstuk 7) is het de boodschap van het boek dat sommige scholen der psychoanalyse meer emancipatoire kwaliteiten hebben dan andere. Vooral de scholen van de Lacaniaanse en Jungiaanse psychoanalyse worden geadresseerd en toegepast.

De collectie begint met een affectief en theoretisch sterke inleiding door Marie Brown. Brown dringt aan op de urgentie van het bevrijden van waanzin en benadrukt tegelijkertijd de ingewikkeldheid van dit streven, aangezien waanzin vaak leidt tot beperking van iemands vrijheid: ten eerste door opsluiting en ziekenhuisopname; ten tweede door de normatieve ideeën en vooronderstellingen die de psychiatrie rijk is (de kracht van ideeën); en ten derde vanwege de fenomenologie van de waanzin zelf, bijvoorbeeld omdat mensen zich juist ín een psychose beheerst of opgesloten voelen.

Om wat langer stil te staan bij dit derde aspect van het zich gevangen voelen of tot slaaf worden gemaakt als een aspect van (langdurige) waanzin, wil ik een voorbeeld delen uit het lopende veldwerk van mijn promotieonderzoek, dat zich concentreert op ‘het goede leven’ van mensen met een psychose in ‘begeleid wonen’-contexten, zoals beschermende woonvormen. Ayden (pseudoniem), één van mijn onderzoeksrespondenten, had verschillende psychotische episodes, variërend in intensiteit, tijdens onze meerdere interacties in het najaar van 2020. Hij sprak vaak met mij over de implementatie van een chip (de 'neuralink', Elon Musk) in zijn brein, resulterend in een voortdurend 'telefoongesprek' in zijn hoofd. Verder zei hij dat hij voor bepaalde handelingen (bijvoorbeeld het luisteren naar metalmuziek) gestraft werd door elektrische schokken in zijn hoofd veroorzaakt door een zogenaamde ‘stimoceiver’ (Delgado). Hij deelde met mij een geluidsopname, waarin hij het nummer 'I, Melvin' van de band NOFX zong:

“Like a puppet on strings / Look he strums and he sings / I feel like a cartoon / I'm alone on the stage / I'm the man on the moon / I'm the deer in the headlights / I'm the fish in the bowl / I'm on automatic pilot / I am remote controlled”

Hoewel dit soort waanzin vreselijk klinkt, was het niet allemaal alleen maar slecht voor Ayden. Hij uitte óók het gevoel ‘uitverkoren’ te zijn, speciaal geselecteerd en ‘in control’, in staat om ‘wraak’ te nemen – ook omwille van anderen, die volgens hem net als hij een “chip in hun kop” hadden. Voor hem was het misschien nog wel erger dat zijn ouders deze ‘feiten’ die hij meemaakte ontkenden. Zoals hij tegen me zei: “Met mijn ouders praat ik hier niet over… Ze verbergen dit allemaal als een leugen. Ook al weten ze dat ik dit heb – de chip in mijn kop.” Bovendien vertelde Ayden over de behandeling binnen het psychiatrisch systeem, waar hij zich niet als een uniek individu, maar ‘als een aap’, voelde behandeld, wat ons uiteraard terugvoert naar de eerste twee aspecten van de problematische maar dringende emancipatie van de waanzin. De rode draad was dat Ayden zich vaak “niet serieus genomen” voelde door andere mensen.

Terwijl zelfs de beste emancipatoire inspanningen op het gebied van waanzin de kritiek krijgen waanzin te ‘romantiseren’, richt Brown zich in haar inleiding op de schadelijke effecten op mensen van de tegenstelling daarvan, het awfullizen, oftewel, wanneer behandelaren doen alsof psychose altijd-allemaal-alleen-maar-heel-erg-is, verwijzend naar o.a. het werk van klinisch maatschappelijk werker en therapeut Ron Unger (2019). Brown pleit voor de bevrijding van psychose en verwijst naar de beroemde (kritische) psychiater R.D. Laing, schrijver en ervaringsdeskundige Daniel Paul Schreber, en hedendaagse waanzinnigen zoals Erin Soros en Pat Deegan. Daarnaast bespreekt ze het onderzoeksparadigma van Mad Studies en initiatieven als CRAZYWISE en het ‘Icarus Project’, waarbij ze de laatste citeert:

"We geloven dat we een gevaarlijke gave hebben die moet worden gecultiveerd en verzorgd, in plaats van een ziekte of aandoening die moet worden "genezen" of "uitgebannen".” (blz. 7)

Als lens voor de rest van de hoofdstukken introduceert Brown de Spaanse filosoof en psycholoog Martín-Baró en zijn Writings for a Liberation Psychology (1996). Martín-Baró heeft drie beperkende vooronderstellingen binnen de Euro-Amerikaanse psychologie geïdentificeerd, die nuttig lijken te zijn bij het opstellen van emancipatoire theorie over waanzin: het positivisme, het individualisme en het ahistoricisme. Neem bijvoorbeeld het positivisme. Met behandelingsbenaderingen en -protocollen die voornamelijk afhankelijk zijn van gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (RCT's), moet men zich ervan bewust zijn dat "het positivisme elk fenomeen veronachtzaamt dat niet kan worden gekwantificeerd, gemeten of geïnterpreteerd door logica en ratio." Brown citeert Martín-Baró: "Door de dingen op deze manier op te delen, wordt het positivisme blind voor de belangrijkste betekenissen van het menselijk bestaan". Psychiatrie en psychologie als onderzoeksgebieden hebben zich de afgelopen decennia aanzienlijk ontwikkeld in de meetbare richting van de neurowetenschap. Maar waarom? Om hoger in aanzien te staan bij de andere zorgdisciplines? Sommigen, waaronder ik, pleiten ervoor dat de disciplines van de psychiatrie en psychologie bij het bestuderen van fenomenen zoals psychose meer aansluiting zoeken bij de (medische) humaniora, zoals de behandelaren doen met het hier onderhevige boek. In deze context is het bemoedigend om de opkomst van (of beter gezegd de terugkeer naar) kwalitatieve onderzoeksmethodologie zoals (neo)fenomenologie (bijv. Interpretative Phenomenological Analysis) in academische 'psy'-afdelingen te zien, en de toenemende acceptatie van dit soort onderzoeksartikelen in internationale peer-reviewed tijdschriften.


Geïntrigeerd door de waanzin: de verschillende hoofdstukken

HOOFDSTUK ÉÉN Voor sommigen lijkt het heel bevrijdend om waanzin in combinatie met trauma, in plaats van ziekte, te bespreken. Men is dan bereid toe te geven dat psychose een betekenisvolle inhoud heeft. Inhoud die wordt geselecteerd, ingepast in, en vertaald naar het psychosociale discours van individueel en/of intergenerationeel trauma, en waarvoor (wanneer iemand ‘stabiel’ genoeg is) traumatherapie wordt aangeboden. In dit verband is het interessant dat Robin Brown in dit eerste hoofdstuk ingaat op de grenzen van trauma-geïnformeerde benaderingen van psychose. Brown geeft daarmee een sterk voorbeeld van de vaak problematische positivistische, geïndividualiseerde en ahistorische noties (Martín-Baró), in het denken over waanzin. Wanneer behandelaren de mechanismen van trauma bij individuen volgen en trauma beschouwen als “een tekort in de ervaring van vroege relaties”, brengt dit “een duidelijk risico met zich mee om psychotische ervaringen louter te conceptualiseren in termen van een omgevingstekort” (p. 18). Ondanks bevrijdende bedoelingen wordt causaal-reductionistisch redeneren bestendigd en de verbinding met de mensheid als geheel blijft ontbreken

Om een mechanistische, causaal-reductionistische, op tekorten gerichte en sterk geïndividualiseerde kijk op de relatie tussen waanzin en trauma te omzeilen, begint Brown met het opbouwen van zijn argument door middel van een verkenning van teleologie in de psychoanalyse, en begint dan zwaar te leunen op het trauma-theoretische werk van psychoanalytici Davoine & Gaudillière, in het bijzonder hun History beyond trauma (2004). Waanzin wordt in verband gebracht met gebeurtenissen uit onze collectieve geschiedenis, en ze beschouwen “patiënten als onderzoekers” en “clinici (…) als assistenten bij het werk van historisch onderzoek”. Omdat psychotici zich gekweld kunnen voelen doordat ze gedwongen worden (door anderen, expliciet of impliciet) hun waanzin in causale termen uit te leggen, wordt een grote rol toebedeeld aan ‘toeval’ in de ontmoeting van twee ‘menselijke toegangspoorten’ tot onze gedeelde geschiedenis. Dit is emancipatoir omdat, zoals Brown stelt:

“the question of a deficit is no longer imputed to the patient, but rather to the collective, and it is the patient who seeks to ameliorate for this deficit by attending to an absence in the historical record. The dignity thus reserved for the individual in this scheme is in stark contrast to the treatment of intergenerational trauma understood in terms of a correction to the patient’s developmental shortcomings realized by way of relationship to the therapist.” (p. 19, 20)

HOOFDSTUK TWEE Françoise Davoine zelf vervolgt in hoofdstuk twee met een pleidooi voor toeval, collectivisme en gevoeligheid voor (plaatselijke) geschiedenis. Lacaniaanse psychoanalyse ontmoet inheemse kennis in dit mooi gecomponeerde verhaal, getiteld 'Encounters with Sioux medicine men'. Deze bijdrage van Davoine, zorgvuldig gepositioneerd tussen stukken van redacteurs Brown & Brown in hoofdstuk één en drie, trof me het meest van alle bijdragen in deze bundel. Bijvoorbeeld de toepassing van de ervaring van de ‘Give Away’ bij de Sioux (een zgn. ‘Potlatch’-ritueel) op psychose deed me opnieuw kijken naar de rol van macht in de psychiatrie. Gangbare kritiek betreft de macht van systemen over de leefwereld (vgl. Kunneman, voortbouwend op Habermas), en de machtsasymmetrie in de relatie tussen werkers in de GGz ten aanzien van hun patiënten, waarbij men aandacht vraagt voor het 'epistemisch onrecht' (Fricker, 2007) dat patiënten wordt aangedaan. In een heel ander type discours benadrukt Davoine “de kracht van machteloosheid”. Dit is treffend omdat zij die betrokken zijn in de levens van degenen die ‘doordraaien in het denken’, zoals familieleden, woonbegeleiders en andere werkers, juist zo vaak overmand en overweldigd worden door ervaringen van machteloosheid, onzekerheid en twijfel.

“During critical sessions when our patients force us to experience powerlessness by making us fail, there is a chance for a new link to be created by acknowledging our blunders and monitoring our dreams. Only when we abandon our pretence to succeed with the patient’s cure, only when we Give Away our professional qualities, can we reach the knowledge our patients paid so much to learn. Only then can we stand at the side of the patients and share the resources which help them in the crazy situations, when the laws of humanity have collapsed on the site of catastrophes and abuses which tore people from all trust in others. Medicine men call those helpers spirits. We call them voices or visions. They stem from an entrenched unconscious which speaks through things, animals, or trees, where human speech does not hold.” (p. 28)

Doordenkend in deze lijn van het inbedden van waanzin in een gedeelde historische werkelijkheid waarin traumatische gebeurtenissen zich voordoen, dringt zich de vraag op: wat is de betekenis van waanzin in het tijdperk van het Antropoceen, in deze periode van de menselijke geschiedenis waarin wij als mensen zijn ‘opgeklommen’ tot de dominante factor in de dreigende vernietiging van al het leven op aarde, inclusief onszelf? Op het kruispunt van de zesde massa-extinctie – de soorten die van de aardbodem zijn verdwenen – en gebeurtenissen van waanzin in individuen, zou men deze woorden van Davoine kunnen overdenken:

“Folly may claim "unclaimed experiences" denied by ruthless agencies, and take care of those who have disappeared. By telling untold stories and singing unsung songs, a freedom of speech is opened for voices and visions, which give birth to a "Political self" on the site of destruction.” (p. 33)

HOOFDSTUK DRIE Vervolgens bundelen Brown en Brown hun krachten in een stuk, genaamd ‘Transpersonal enactments and the teleology of paranoia’. Verwijzend naar het kader van Martín-Baró vertellen de auteurs de westerse geschiedenis over de opkomst van de empirische wetenschap sinds de Verlichting. Samenlevingen werden bevrijd van irrationele religieuze en folkloristische praktijken, en dit resulteerde in een ‘onttoverde’ wereld (Entzauberung, Max Weber) die gekenmerkt wordt door “een verlies van verbondenheid met de gemeenschap, een nadruk op persoonlijke ervaring en de opkomst van wijdverbreide vervreemding” (p. 37). Brown en Brown bespreken de problematische relatie tussen ‘onttovering’ en waanzin, dat wil zeggen: het op positivistische wijze isoleren van het onderzoekssubject, aangezien in onze huidige tijd “het onvermogen om zichzelf van de ander te onderscheiden wordt beschouwd als hét herkenningsteken bij uitstek van waanzin” (p. 37). Deze problematische Cartesiaanse scheiding wordt op meerdere manieren in twijfel getrokken. Met name bespreken de auteurs de transpersoonlijke psychologie van Stanislav Grof, wiens onderscheid tussen ‘medische psychose’ en 'spirituele noodsituatie' (spiritual emergency) zij bekritiseren vanwege de inconsistentie ervan. In plaats daarvan geven ze de voorkeur aan het transpersoonlijke werk van Jorge Ferrer (2002), die stelt dat "innerlijke spirituele praktijken niet slechts gericht zijn op het veranderen van het zelf, maar op de daadwerkelijke transformatie van de wereld". Teneinde weerom te betoveren gebruiken Brown & Brown het concept 'synchroniciteit' zoals ontwikkeld door C.G. Jung. Dit hoofdstuk is goed gestructureerd en heeft een heldere en overtuigende argumentatie. Tussen deze eerste hoofdstukken is er een lezersvriendelijke samenhang, dankzij de toepassing van ideeën van Davoine & Gaudillière in de analyse van de ‘gedeelde waanzin’ (Folie à famille) in het geval van Anja, haar familie en hun Sámi voorouders. Sterker nog, ze beloven in een vooruitblik naar het volgende hoofdstuk een extra dosis ‘waanzinnige herbetovering’, door de kritische psycholoog Rachel Liebert, die volgens Brown & Brown, om de “westerse hegemonie” te ontwrichten,

“argues that the otherworldly nature of paranoia has a decolonizing potential, particularly in so far as it stands as a direct challenge to scientific discourse”. (p. 47)

HOOFDSTUK VIER ‘Re-turning the Psykhe’ van Liebert is een hoofdstuk vol metaforen en taalspel, rondom ritueel en experiment Missed Connections, een samenwerking met beeldend kunstenaar Holli McEntegart. Liebert ging “in de leer bij paranoia, en wendde zich tot magisch denken,” in de hoop bij te dragen aan de dekolonisatie van de psychologie, om op te staan tegen “een koloniserende Wetenschap”, die een “ideeënnet over de wereld uitwerpt, al disciplinerend, al vestigend.” De psychologische praxis verontrusten betekent voor Liebert ruimte te maken voor het 'meer-dan-menselijke', voor verbeeldingskracht en het bovennatuurlijke. Dit is een bijzonder evocatief hoofdstuk, voor wie open staat voor het potentieel van paranoia, van taalspel houdt, en voor wie – bovenal – snakt naar lucht, in deze “benauwde staat”, vanwege de verstikkende activiteit van de Wetenschap.

HOOFDSTUK VIJF In ‘Divine madness: exceedance and not-knowing’ bespreekt John Gale, filosoof en psychotherapeut en voormalig benedictijner monnik, verschillende verschijningsvormen van waanzin sinds de oudheid. Dit kan bevrijdend worden genoemd, omdat in het oude Griekenland en het vroege christendom waanzin niet (altijd) werd beschouwd als iets dat men koste wat kost moest vermijden. Integendeel, soms werd waanzin zelfs geveinsd en nagestreefd: “Cynische filosofen en christelijke monniken kozen ervoor om een subversieve en onconventionele “waanzinnige” levensstijl aan te nemen. Ze deden alsof ze gek waren.” Dit is een informatief hoofdstuk over de vier vormen van goddelijke waanzin die Plato onderscheidt, over poëzie, profeten, mystiek en filosofie, cirkelend rondom het concept van de extase (ek-stasis). Vanuit dit toegankelijke, inleidende derdepersoonsperspectief dat Gale in dit hoofdstuk biedt, raad ik de lezer aan verder te gaan naar de meer evocatieve lees- en schrijfpraktijken (inclusief eerstepersoons- en 'nuldepersoons'-perspectieven) van goddelijke waanzin, mystiek en filosofie in Filosofie van de Waanzin van Wouter Kusters.

HOOFDSTUK ZES Met betrekking tot psychose vindt in de westerse psychiatrie een voortdurend debat plaats over het biopsychosociaal model. Afgezien van de veelbesproken (en aangevochten) dominantie van de ‘bio’-laag als fundamenteel, valt iets essentieels op door zijn afwezigheid, of anders gezegd: iets laat zich niet vastleggen, en blijft zich verzetten tegen een definitief be-grip. In ‘Archetypal dimensions of expanded states’ stelt Tim Read, de enige bijdragende psychiater in deze collectie, een bio-psycho-sociaal-archetypisch (BPSA) model voor, om de toepassing van het idioom van 'spirituele nood' (spiritual emergency) op waanzin mogelijk te maken. Het gebruik van de term ‘archetypisch’ impliceert een vrij grote rol voor C.G. Jung, echter Read illustreert in dit hoofdstuk het archetypische domein met de allegorie van Plato's grot, waarna hij voornamelijk put uit het transpersoonlijke werk van Stanislav Grof, gebruikmakend van de “innerlijke onrust” van Christina Grof en C.G. Jung als data. Met de aarzeling van Brown & Brown (hoofdstuk 3) nog vers in het geheugen met betrekking tot de emancipatoire kwaliteit van Grofs transpersoonlijke psychologie, betreedt dit hoofdstuk riskant terrein wanneer Read – inderdaad, Grof volgend – onderscheid begint te maken tussen een zgn. ‘archetypische crisis’ en geestesziekte:

“In psychiatric practice, it is not uncommon for people in excited states to overattribute meaning to unconnected events. It may seem to them as though there are synchronicities everywhere. This may amount to delusions of references, a pathological state where, for example, a person may feel that every passing car registration number is imbued with a personal meaning.”

En hier komt het (en zeg nou zelf, dit begrijpt toch iedereen?):

“Clearly such states are dysfunctional and do not have integrative or growth potential, at least in the short term – but psychiatrists do need to be able to distinguish between genuine synchronicities and psychosis, and avoid treating all unusual phenomena as mental illness.” (p. 107)

In Filosofie van de Waanzin (2014) analyseert Kusters uitvoerig een soortgelijke poging om het kaf van het koren te scheiden, in het bekende werk Healing the Split (1994) van John Nelson. Kusters identificeert dat Nelsons onderscheid: "onjuist [is] en gebaseerd op het foutieve transpersoonlijke idee dat inzicht en angst niet samen zouden kunnen gaan” (p. 583). Net als Brown & Brown waarschuwt Kusters voor het uitsplitsen van de spiritual emergency en psychose, en ik ben het ermee eens dat psychiaters daar heel voorzichtig mee moeten zijn, omdat het de fluïde zelfbepaling van mensen zelf nodeloos nauw kanaliseert en indamt.

HOOFDSTUK ZEVEN “Waanideeën moeten worden gerespecteerd in plaats van gepathologiseerd”, is de centrale stelling van ‘Reconceptualizing John Nash’s psychosis: A Lacanian perspective’ door Derek Hook, hoogleraar in de psychologie. Hook levert een heldere bespreking van de casus van John Nash Jr., de beroemde schizofrene wiskundige vanwege de biografie A Beautiful Mind geschreven door Sylvia Nasar (1998) en de verfilming van Ron Howard (2001). Voortbouwend op een Lacaniaanse basis, ontwikkelt Hook een overtuigend argument voor een emancipatoire en welwillende benadering van Nash' vermeende “zeer narcistische persoonlijkheid”. Hij doet dit als reactie op het werk van Donald Capps, dat, zo stelt hij, resulteert in “het impliciete devalueren van psychotische subjecten [als infantiel, inferieur, primitief, etc. Kortom,] een ondergeschikt soort subjectiviteit.” Emancipatoir potentieel moeten we volgens Hook vooral zoeken in Lacans accentuering van “wanen als modi van herstel en de bijpassende notie dat de metafoor in de waan instrumenteel is in de stabilisatie van getriggerde vormen van psychose”. Om precies te zijn, als je 'het werk van psychose' beschouwt als een zinvolle activiteit, vol keuzevrijheid en creativiteit, dan moet het narcisme van Nash opnieuw worden geëvalueerd als een streven van Nash naar:

“that which he was most lacking and seemingly desperate for: (…) a viable, adaptive ego that would substantiate and give definition to an inchoate and imperilled sense of self.” (p. 124)

HOOFDSTUK ACHT 'The touch from without/the force from within’ door de Jungiaanse analist Ronald Schenk is een plezierige rit door de culturele geschiedenis. Schenk neemt de lezer mee op verkenning van 'het idee van de waanzin' bij de Grieken, in de Renaissance, en in de behandelingsaanpak van Philippe Pinel rond 1900, verder voortgezet door Auguste Forel en Eugene Bleuler, C.G. Jung en John Weir Perry. De prettig gestructureerde bijdrage van Schenk begint met Frank, een jonge man bij wie schizofrenie is vastgesteld, in de context van de westerse psychiatrie, en sluit “full circle” af met Frank die een Afrikaanse sjamaan ontmoet, en met zijn “vermogen om twee verschillende werelden te kennen” – “om in twee huizen te wonen, de geestelijke en de stoffelijke” (p. 149). Mijn voorkeur gaat in het bijzonder uit naar het gedeelte met Schenks analyse van de Mad King Lear, en het idee vanuit de Renaissance dat “waanzin een afzonderlijke, donkere, tumultueuze kosmische realiteit bevat” (p. 135):

“Through his encounter with the underworld of madness Lear has come to “know” (one of the first words he utters in the play) himself in his humble essence, the true king, and to come to a sensibility of the human condition as essentially seething with madness. By divesting himself of home, land, the accoutrements of social life, and even the natural order of intergenerational loyalty, the paradoxical reality is revealed that nothing is more irrational than the rational order, “the great stage of fools,” conceived by man in conjunction with the natural order of the cosmos. Madness then becomes its own language, a system of metaphors known through feeling in a storm of interaction signifying to the world a different reality - one that does not lend itself to rational order, control, certainty or authorization" (p. 142)

Wat is deze paradoxale realiteit, en wat heeft die te maken met Franks vermogen om twee werelden te bewandelen?

HOOFDSTUK NEGEN ‘Creative transformations: The establishment, the mystic and the aesthetic drive’ is een bijdrage van psycholoog en psychoanalyticus Marilyn Charles. Toen ik de titel en de samenvatting las, was ik klaar om in dit hoofdstuk te duiken en ‘deze tekst te verslinden’. En er zijn interessante delen in dit hoofdstuk, zoals het voorbeeld van een psychotische jongeman die zich identificeert als “Atlas, die de wereld draagt”, met de mooi verwoorde analyse van Charles dat:

“his speech is unconventional, which has resulted in various labels, including “psychotic,” even though his speech is quite precise and cogent, but lodges at that odd juncture of concrete metaphor that is often called psychotic.” (p. 154)

Maar, om te voorkomen dat de lezers het gevoel krijgen dat de waardevolle inzichten die in dit hoofdstuk worden aangeboden hen ontgaan, denk ik dat dit hoofdstuk baat zou hebben gehad bij a) het schrappen van veel literatuurverwijzingen (zie p. 155 voor een in dit licht ironische reflectie op de “dense enterprise” van de psychoanalyse); b) het toelichten van het ‘waarom’ van uitgebreid autobiografisch materiaal; c) het verbeteren van de structuur en verhaallijn door het hele hoofdstuk; en d) de lezer zich nooit laten afvragen ‘waar is de waanzin in dit alles?’

HOOFDSTUK TIEN ‘Soul is crying’, het laatste hoofdstuk, is geschreven door Michael Eigen, psycholoog en psychoanalyticus. Het bevat drie dialogen van Eigen als therapeut, met drie personen bekend met psychose uit de eerste hand: Alma, Philip en Leda. De introductie is ultrakort, met slechts een paar dingen over “het dubbele ritme van slechte en goede toestanden”, verwijzend naar Bion en Winnicott. Het is fijn om de wijze en mooie inzichten te lezen die Alma, Philip en Leda en Eigen zelf bieden. Hoewel ik denk dat je er niet aan ontkomt dat “selecties [de keuze van deze specifieke gesprekken] partieel en suggestief zijn”, vraag ik me ook af: had Eigen toch iets meer kunnen zeggen over zijn keuze? En had hij wat meer ‘eigen’ analyse kunnen toevoegen? Ook vroeg ik me tijdens het lezen af: wat is er precies bevrijdend aan de benadering van Eigen, zoals die in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd? Dit blijft mij een beetje te impliciet. Als ik er zelf over nadenk, heb ik geleerd dat er tussen twee mensen altijd een bepaalde ruimte is waar bepaalde dingen wel of niet, in de taal of tussen de regels door, aanwezig kunnen zijn. Misschien is dit hoofdstuk een voorproefje van welke ontmoetingen in de klinische praktijk (maar ook – en misschien juist? – daarbuiten) mogelijk worden als we de relationele ruimte vergroten; het goede en het slechte toestaan om met het ritme van eb en vloed op te komen en af te zakken, in plaats van te streven naar het onderdrukken of uitroeien van het gekke en het slechte? Ik citeer Philip, die tegen Eigen zegt:

“You talk about “making room.” I think something like that happened, is happening. More room for me, what’s in me, the wood critters, scary presences, wounds, voids.” (p. 171)


De blik verruimen: een conclusie

Mijn recensie overziend, denk ik dat deze bundeling van emancipatoire perspectieven van belang kan zijn voor velen die op de een of andere manier geïntrigeerd zijn door waanzin, en bereid zijn deze met een nieuwsgierige en open geest te benaderen. Wanneer ze zich bezighouden met de ideeën en benaderingen in dit boek, kunnen werkers in de geestelijke gezondheidszorg, zoals FACT-werkers en woonbegeleiders, hun blik verruimen tot ver buiten de biomedische blik, wanneer ze zich bewust worden van de positivistische, individualiserende en ahistorische tendensen in de westerse 'psy' wetenschap. Misschien zal niet elk hoofdstuk onmiddellijk op een tastbare manier bruikbaar zijn voor hun dagelijkse praktijk, desalniettemin zou ik iedereen ten zeerste aanbevelen om dit boek te lezen. Voor degenen onder ons met directe ervaring van extreme toestanden, van waanzin en psychose, voor ons – als de “ondergrondse, sensitieve intelligentsia” (hoofdstuk 10) – biedt het lucht om te ademen (hoofdstuk 4), waardigheid en een gevoel van gemeenschap, en allerlei taal en ideeën om onze eigen kritische reflecties op het psychiatrische systeem te verfijnen en onze waanzinnige inzichten verder uit te diepen.

Alke Haarsma-Wisselink


Emancipatory Perspectives on Madness. Psychological, Social, and Spiritual Dimensions - Marie Brown and Robin S. Brown (eds.) Gepubliceerd op 29 december 2020, door Routledge. 192 pagina's. Hier verkrijgbaar.