Leven voor een leer. Anna Terruwe (1911-2004), Marit Monteiro

Recensie door Ruud Abma
Dokter Terruwe en het heil der zielen
Anna Terruwe, in 1911 geboren in Deurne, was een rooms-katholieke zenuwarts die vanaf september 1945 katholieke mannen en vrouwen met ‘levensproblemen’ behandelde. Enkele jaren later kwam er een hardnekkige geruchtenstroom op gang als zou zij onder therapeutische voorwendselen haar patiënten aanmoedigen tot onkuisheid. Het kwam haar in 1956 vanuit Rome op een soort beroepsverbod te staan. Na jaren van strijd slaagde Terruwe erin om gerehabiliteerd te worden. De naamsbekendheid die zij door dit alles verwierf stimuleerde de verbreiding van haar veelomvattende, religieus getoonzette ‘bevestigingsleer’.
Waarom een stuk voor Psychiatrie en Filosofie over Anna Terruwe? De aanleiding is het verschijnen van de interessante, vuistdikke en fraai uitgegeven biografie Leven voor een leer, geschreven door cultuurhistoricus Marit Monteiro. Zij wist door grondig bronnenonderzoek nieuwe aspecten van leven en werk van haar hoofdpersoon naar boven te halen. Terruwe vormde een bijzondere belichaming van een filosofisch geïnspireerde psychiatrie. Haar geschiedenis laat ook zien hoeveel speelruimte psychiaters in de naoorlogse periode hadden om er een heel eigen, zelfs eigenzinnige, praktijk op na te houden.
Zenuwarts
Hoewel Terruwe, in overeenstemming met traditionele, katholieke opvattingen, vond dat de plaats van vrouwen in het gezin was (of in het klooster) bewandelde ze zelf een ‘mannelijk’ carrièrepad: ze ging in 1930 medicijnen studeren aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1938 rondde ze daar haar studie geneeskunde af, waarna ze zich specialiseerde in de psychiatrie en neurologie. Deze gecombineerde vervolgopleiding tot ‘zenuwarts’ doorliep Terruwe in de katholieke psychiatrische inrichting ‘Voorburg’ in Vught en aansluitend in de Zenuwkliniek van het St. Canisiusziekenhuis in Nijmegen. In augustus 1945 kon ze zich in het medisch specialistenregister laten inschrijven onder ‘Zenuw- en zielsziekten’. Een maand later begon Terruwe in Nijmegen haar praktijk als zenuwarts.
Terruwe liet zich door patiënten tot in de jaren negentig, toen ze haar praktijk beëindigde, altijd aanspreken als ‘dokter’. Hoewel ze, gewapend met reflexhamer, speld en lamp, bij de eerste kennismaking patiënten lichamelijk onderzocht op het functioneren van hun centraal zenuwstelsel, bestond de behandeling daarna alleen uit gesprekken tussen ‘de dokter’ en haar patiënt. Zo’n ‘talking cure’, aan het eind van de 19e eeuw ontwikkeld door Sigmund Freud, kreeg gaandeweg voet aan de grond in de psychiatrie. Zo moedigde de Utrechtse hoogleraar psychiatrie Han Rümke vanaf de jaren dertig zijn studenten (onder wie Terruwe) aan om vanuit een open en aandachtige houding de subjectieve belevingswereld van patiënten te verkennen.
Zielzorger
Het was voor een zenuwarts dus legitiem om een ‘gesprekspsychiater’ te worden, maar Terruwes motivatie om dit daadwerkelijk te gaan doen kwam uit een andere bron: de pastorale zielzorg. In 1935 had ze bij een retraite de 49-jarige Nijmeegse pater Willem Duynstee ontmoet. In een persoonlijk gesprek tussen hen beiden bleek dat ze worstelde met allerlei levens- en geloofsvragen. Hij werd haar biechtvader en gezien haar sterk religieuze inslag adviseerde hij haar om in het klooster in te treden. Na enige maanden bleek het kloosterregime niet bij haar te passen, maar de abdis, Mère Veronique, bleef decennia lang haar geestelijke gids. Zij leerde Anna Terruwe om zichzelf en haar geneeskundige ambities te begrijpen als ‘een opdracht van God’.
Zo had Terruwe twee geestelijke leidslieden die haar weg binnen de geneeskunde stuurden in de richting van de pastorale psychiatrie, een subspecialisatie die in de jaren dertig langzaam vorm kreeg als reactie op het toenemend aantal katholieken – geestelijken en leken – die psychisch in de knoop raakten. Het gangbare advies: ‘veel bidden’, schoot in veel gevallen tekort en dan lag een beroep op een – katholieke – psychiater voor de hand. Zoiets als een katholieke psychiatrie was er niet: men behielp zich met aangepaste Freudiaanse concepten, zoals ‘verdringing’. Voortbordurend op het werk van Thomas van Aquino gaf Willem Duynstee bijvoorbeeld het begrip ‘verdringing’ een nieuwe inhoud, die door een nadruk op het ‘redelijke’ in de mens meer in overeenstemming was met het katholieke gedachtegoed.
De invulling van de pastorale psychiatrie had een praktische en een theoretische kant. De praktische kant hield in dat de pastor en de psychiater geregeld overleg voerden over de behandeling van een patiënt. Dat daarbij zowel het biechtgeheim als het medisch geheim kon worden geschonden speelde nauwelijks een rol. Vanaf het begin van haar praktijk als zenuwarts (in 1945) vormden Terruwe en Duynstee een tandem die nauwgezet de onder handen zijnde gevallen besprak. Terruwe voerde therapiegesprekken met patiënten die via Duynstee naar haar waren doorverwezen en beiden overlegden geregeld over de beste behandeling van deze patiënten. De verdeling van de competenties tussen psychiater en zielzorger was in de katholieke wereld een gevoelige kwestie, en dat had te maken met de theoretische kant.
De zielzorg stond in het teken van de katholieke moraalleer, die de ‘vrije wil’ centraal stelde en kuisheid en zelfbeheersing predikte. Seksuele ‘strevingen’ moesten worden ingetoomd, dat wil zeggen actief weggedrongen. Als dat niet goed lukte ontstonden vaak ernstige angst- en schuldgevoelens en dwanghandelingen. Zielzorgers stuitten daarbij vaak op de grenzen van hun expertise en deden dan een beroep op een goed-katholieke psychiater. Als die oordeelde dat er inderdaad sprake was van een ‘verdringingsneurose’ kon worden besloten de moraalleer tijdelijk buiten haakjes te plaatsen om zo de angsten en de schuldgevoelens te temperen. Dit werd het model voor de pastoraal-psychiatrische samenwerking van Duynstee en Terruwe.
Promotie
De positie van Terruwe in deze samenwerking was aanvankelijk geheel afhankelijk van de houding van Duynstee. Vanuit de kerk bezien stond Terruwe zwak: zij was een leek en vrouw nog bovendien. Er was haar dus alles aan gelegen om haar status als psychiater zo sterk mogelijk te maken. Het schrijven van een academisch proefschrift moest daarbij helpen. De Leidse hoogleraar psychiatrie Eugène Carp leek hiervoor de aangewezen man: hij was katholiek en gold als een vernieuwer op het gebied van de psychotherapie.
In haar proefschrift De neurose in het licht der rationele psychologie (1949), behandelde Terruwe, geïnspireerd door Duynstee, de neurose vanuit thomistisch gezichtspunt. De wending die ze aan het begrip verdringing gaf voerde weg van de driftentheorie van Freud en stelde de menselijke rede centraal. Wanneer driften met elkaar in conflict zijn, elkaar verdringen, heeft de rede er geen vat meer op en kan een neurose ontstaan. In de behandeling is het zaak zich in te leven in de binnenwereld van de patiënt en deze rust en vertrouwen te geven, zodanig dat het gevoel weer onder leiding kan komen van de rede.
De affaire-Terruwe: het begin
Deze werkwijze wekte argwaan bij de hoeders van de traditionele katholieke moraalleer: werden er in zo’n praktijk geen immorele adviezen gegeven? Immers, als de psychiater de koers bepaalde en de inleving in de patiënt voorop stond kon er een ‘situatie-ethiek’ ontstaan die de algemene geldigheid van de moraalleer ondermijnde. Rond de tijd dat Terruwe haar proefschrift voltooide werden er steeds meer verdenkingen geuit, als zou zij in haar praktijk jonge geestelijken aanmoedigen tot masturbatie, wat ook Duynstee in een kwaad daglicht stelde. De Nederlandse kerkprovincie liet een Commissie Moraal en Psychotherapie onderzoeken wat er waar was van de geruchten, maar die kwam in 1950 tot de conclusie dat het werk van Terruwe en Duynstee niet in strijd was met de moraalleer.
Niettemin bleven de geruchten aanhouden en het H. Officie in Rome belastte de jezuïet Sebastiaan Tromp met verder onderzoek, dat voor het tweetal niet gunstig uitviel. Zij hanteerden een situatie-ethiek en huldigden in verkapte vorm freudiaanse opvattingen, zo oordeelde Tromp. Binnen de kerkelijke hiërarchie kon men Terruwe niet rechtstreeks aanpakken, maar Duynstee wel. Hij kreeg te verstaan dat hij de samenwerking met Terruwe moest verbreken; om dit te garanderen kreeg hij in 1956 de opdracht van Nijmegen naar Rome te verhuizen, wat hij na veel protest deed. Ook werd een officiële waarschuwing (Monitum) gegeven over de handhaving van de moraalleer bij neurotische patiënten, inclusief een verbod om religieuzen te verwijzen naar een vrouwelijke psychiater (‘psychiatrice’), waarmee niemand anders bedoeld kon zijn dan Terruwe.
In verzet tegen Rome
Duynstee en Terruwe lieten de acties van Rome om hun samenwerking op te breken niet over hun kant gaan. Hun verontwaardiging en verzet kwam voort uit hun diepgevoelde overtuiging dat zij hun werk nu juist ten behoeve van het geloof en de kerk deden. De problemen waren reëel genoeg: te vaak zocht de onderdrukking van seksuele lustgevoelens een uitweg in dwanghandelingen. Geconfronteerd met de stortvloed aan angst- en schuldgevoelens bij katholieken vreesden zij een massale geloofsafval en leegloop van de kerk. Hun strategie om in de hulpverlening niet in de eerste plaats de moraalleer maar de situatie van de cliënt als uitgangspunt te nemen, zagen zij als een gepaste manier om religieuzen en leken voor de kerk te behouden. Het was de beste manier om patiënten weer ‘naar God te voeren’. Het ging dus niet alleen om genezing, maar ook en vooral om ‘heil brengen’.
Duynstee en Terruwe voelden dit werk als een gemeenschappelijke roeping die direct voortvloeide uit hun geloofsbeleving. Al bij het eerste contact, midden jaren dertig, had Terruwe Duynstee laten weten dat zij sinds haar vroegste jeugd een innige band had met Jezus. Toen een decennium later hun samenwerking vorm begon te krijgen, bezochten zij religieuze plaatsen waar Terruwe ‘influisteringen’ van Jezus kreeg, met als kern dat in pastoraal-psychiatrische consulten de liefde voor de ander voorop moest staan. Dit liet zich gemakkelijk verbinden met het uitgangspunt dat in de eerste plaats aan cliënten rust en vertrouwen moest worden geschonken. Het strookte ook met de visie van Rümke en Carp dat een psychotherapeut zich diende te verplaatsen in de binnenwereld van patiënten.
Na de verbanning van Duynstee naar Rome bleven hij en Terruwe elkaar in het diepste geheim ontmoeten, meestal tijdens vakanties in Frankrijk of Zwitserland. Ze bezochten er kerken om te bidden en de influisteringen op te wekken. Gedreven door wanhoop over zijn verbanning, besloot Duynstee verslagen te maken van de ‘mededelingen’ van Jezus die Terruwe kreeg en die aan Rome voor te leggen. Dit werkte echter averechts. In plaats van een ondersteuning van hun gezamenlijke roeping te genereren wekte het vooral meer argwaan; Rome werd in die jaren overspoeld met verslagen van vrouwen die visioenen en influisteringen hadden ervaren. Terruwe mocht dan een gepromoveerd academica zijn, aan de woorden van Jezus die ‘als het ware in haar ziel werden ingedrukt’ werd niet meer geloof gehecht dan aan wat een simpel boerenmeisje aan ‘waarnemingen’ wist te melden.
Ook Terruwe liet niet over zich lopen. Op een venijnige kritiek op haar proefschrift door de jezuïet A. van Kol gaf ze uitvoerig en scherp weerwoord. Aantijgingen tegen haar praktijk beantwoordde ze op krachtige wijze, waarbij ze onophoudelijk verwees naar haar inzet om katholieke priesters en leken te behouden voor de kerk, en de fundering van haar visie in het werk van Thomas van Aquino. Haar ‘echt katholieke’ benadering contrasteerde ze regelmatig met de ‘vitalistisch-materialistische’ benadering van Freud, waarin de mens werd voorgesteld als een speelbal van zijn driften en religie als een collectieve neurose. Soms ging dat in krachtige bewoordingen: ‘De katholiek die […] Freudse verklaringen aanvaardt, voert in de katholieke psychische doctrine een smetstof in, die tot ontbinding leidt’ (p. 241).
De frustratieneurose
Hier openbaarde zich een kant van haar persoon die tot dan toe verborgen was gebleven: een onstuitbare drang om haar gelijk te halen. Al vanaf de eerste aantijgingen tegen haar praktijk begon ze kerkelijke gezagsdragers te bewerken, zoals de vicaris-generaal van het bisdom Roermond, Frans Feron, in 1950 voorzitter van de onderzoekscommissie Moraal en Psychotherapie. Nadat Duynstee naar Rome was verbannen (in 1957) en Feron was overleden (in 1958), zocht zij vaker contact met kardinaal Alfrink, om hem van haar toewijding aan de katholieke zaak te overtuigen en aan te dringen op volledige rehabilitatie. Daarbij verzuimde ze niet om de ‘mededelingen’ van Jezus in het spel te brengen.
Terruwe had op haar vakgebied ook een meer theoretische zendingsdrang. In aansluiting op haar proefschrift en geïnspireerd door de ervaringen met haar clientèle ontwikkelde Terruwe een nieuw ziektebeeld: de frustratieneurose. Dit type neurose vloeide volgens haar wel voort uit vroege jeugdervaringen, maar had geen betrekking op seksualiteit. Het ging om een fundamentele onzekerheid die voortkwam een affectief tekort in de vroege kindertijd, een gebrek aan ‘bevestiging’. Door als therapeut de liefdevolle aandacht te geven die de patiënt bij de ouders had gemist, kon genezing plaatsvinden. Ze legde haar visie neer in haar boek De frustratieneurose (1962), dat tot in de jaren negentig herdrukt werd. Zij beschouwde dit boek zelf als de kern van haar oeuvre, ook omdat ze hier voor het eerst het begrip ‘bevestiging’ uitwerkte.
Bevestiging
In dit begrip kwamen Terruwes psychiatrische, religieuze en persoonlijke motivaties samen, respectievelijk empathie met de leefwereld van de patiënten, heling en heil brengen, en een liefdevolle benadering van cliënten. Het motto was: ‘door aandacht en liefde genezen’ en dat doe je primair als mens, niet als professional. In de loop van de jaren zestig en zeventig werkte ze dit beginsel uit tot een bevestigingsleer, die ze uitventte langs allerlei kanalen en in diverse gremia, maar toch vooral binnen de katholieke kerk. Ze bestookte kardinaal Alfrink ermee en wist in 1969 zelfs een persoonlijk onderhoud met paus Paulus VI te arrangeren. Bevestiging was meer dan een therapeutisch principe, het was ‘het grote verhaal van ons groots gemeenschappelijk perspectief dat onze menswording is’ (p. 541). De boodschap was dat Jezus via haar de katholieke kerk ‘een nieuw kleed’ wilde geven, namelijk dat van ‘de vreugde van de liefde’. Naar eigen zeggen werd zij vervolgens door de paus ‘gezonden’ om dit gedachtegoed te verbreiden.
Het illustreert hoezeer zij zichzelf tot middelpunt maakte van alles waarmee zij naar buiten trad. Daarbij toonde ze zich voortdurend volkomen overtuigd van haar eigen gelijk. Terruwe stelde zich zelfverzekerd en zelfs dwingend op. Zelfoverschatting was haar niet vreemd, en in de aanloop naar belangrijke ontmoetingen wist ze zich enorm ‘op te pompen’ en maakte dan vaak een geëxalteerde indruk. Kardinaal Alfrink koesterde wel bewondering voor haar, maar bij zijn pogingen de roerige Nederlandse kerkprovincie tegenover Rome overeind te houden was zij soms wel een stoorzender.
Terruwe en de psychiatrie
Met De frustratieneurose wilde ze beslist ook bijdragen aan de psychiatrie, sterker nog ze wilde daar haar positie versterken door dit ziektebeeld als haar vinding te presenteren. Dat anderen (onder wie John Bowlby) al eerder met een soortgelijke visie (‘onveilige hechting’, ‘verlatingsneurose’) waren gekomen, negeerde ze zo veel mogelijk of ze deed het voorkomen alsof zij de eerste bedenker was. Ze zette de frustratieneurose ook in om de ‘seksuele’ verdringingstheorie van Freud te bestrijden en zich zo nogmaals te verlossen van het odium dat ze zich haar therapiepraktijk vooral met het ‘lagere’ in de mens zou bezighouden.
Ze vond een medestander en bewonderaar in Conrad (Koert) Baars, die zich inspande om haar gedachtegoed in de Amerikaanse katholieke wereld te verspreiden. Hij vertaalde een aantal van haar boeken en gaf zich ook moeite om haar visie systematisch verder te ontwikkelen. Gaandeweg ging Baars de plaats van Duynstee innemen als vertrouweling en sparring partner. Dat hij erin slaagde een ‘bevestigingskliniek’ te openen, The House of Affirmation (1974), was voor haar een triomf. Samen met kardinaal Alfrink reisde ze naar de V.S. om de officiële opening ervan op te luisteren.
Binnen de Nederlandse psychiatrie genoot Terruwe nauwelijks aanzien. Haar proefschrift zag men vooral als een bijdrage aan de religieuze zielzorg en De frustratieneurose werd goeddeels genegeerd. Op haar beurt moest Terruwe zelf ook weinig van de gangbare psychiatrie hebben; die was volgens haar meer gericht op effectiviteit dan op affectiviteit en kennis werd er meer gewaardeerd dan gevoel. Liever liet zij zich leiden door de woorden van Mère Veronique: ‘Laat je niet door de wetenschap bepalen, maar door wat Jezus van je wil’ (p. 573). Terruwe had de aansluiting met de Nederlandse psychiatrie al lang verloren en zich ook gedistantieerd van de naoorlogse netwerken in de GGZ. Dat ze haar werk zag als ‘een missie in naam van Jezus’ versterkte haar professioneel isolement. Ze werd een buitenbeentje in de psychiatrie en een goeroe daarbuiten. Tekenend was het oordeel van de – eveneens katholieke – psychiater Marc Nevejan. Die vond het heilloos verwarrend hoe Terruwe ‘psychologie en filosofie, eigen ervaring en psychiatrische wetenschap’ door elkaar husselde (p. 379).
Conservatief
Dat Terruwe ten onrechte het imago van een ‘nieuwlichter’ had bleek bij diverse gelegenheden. Zij had weinig affiniteit met de vernieuwingsbeweging in de katholieke geestelijke gezondheidszorg van de jaren vijftig, waar onafhankelijke denkers als Buytendijk, Ruygers, Fortmann en Trimbos de toon aangaven. Terruwe was in allerlei opzichten conservatiever en meer geneigd zich te affiliëren met kerkelijke gezagsdragers. Tekenend zijn haar opvattingen over de vrouw, die haar plaats diende te kennen in de door God geschapen wereldorde: in het gezin, als ‘hulpe van den man’ of, als je roeping had, in het klooster. Zijzelf had haar eigen roeping: als psychiater bijdragen aan het heil der zielen.
Ook met de vernieuwingsbeweging in de psychiatrie van de jaren zestig en zeventig had ze weinig op. Verandering van maatschappelijke structuren en politiek activisme stonden ver van haar af, voor haar stond de persoonlijke therapie als middel tot ‘bevestiging’ voorop. Terruwe had intussen haar eigen niche en een eigen groep volgelingen, die voor het grootste deel uit priesters bestond. Die waren het met haar eens dat de kerk te moralistisch en te weinig menselijk was.
Terruwe van binnenuit
Anna Terruwe kwam uit een middenstandsgezin. Haar vader was een weinig succesvol zakenman, haar moeder was vroedvrouw en vormde in financieel opzicht de stabiele factor. Anna was een nogal angstig meisje en haar sterk religieuze inslag versterkte dat. Haar kennismaking met Duynstee gaf een zekere verlichting van haar angsten en stimuleerde haar ambitie. Tussen Terruwe en de 25 jaar oudere Duynstee ontstond een innige band, die tot zijn overlijden in november 1968 bleef voortduren. Hoezeer zij Duynstee nodig had bleek wel uit haar wanhoop toen hij naar Rome verbannen werd en uit haar niet aflatend ijveren om hem weer terug naar Nijmegen te krijgen. Tegen het verbod uit Rome in waren ze elkaar de gehele jaren vijftig clandestien blijven ontmoeten, wat ook voor Duynstee emotioneel van groot belang was.
Het idee dat ze was uitverkoren om in naam van Jezus liefde te brengen maakte dat die angst steeds vaker omsloeg in zelfverzekerdheid en een vaak nogal dwingend optreden. Onder de oppervlakte bleef die angst echter bestaan, zoals blijkt uit haar krampachtige houding bij publieke optredens. Ze bereidde die altijd uiterst grondig voor en schreef haar teksten uit. Discussie achteraf, waarbij ze zou moeten improviseren vermeed ze. Dergelijke ‘scripta’ gebruikte ze ook als ze zich liet interviewen en menigmaal herschreef ze eigenhandig de interviewtekst als die van de journalist haar niet beviel.
Haar favoriete domein was de spreekkamer. In de tweegesprekken die daar plaatsvonden wist ze de situatie spontaan goed onder controle te houden en haar cliënten op moederlijke wijze gerust te stellen en te gidsen bij hun levensproblemen. Haar interventies waren méér dan professioneel, ze hadden een sterk persoonlijke lading (‘Ik behandel alleen mensen van wie ik houden kan’, p. 429). Omdat aandacht en liefde geven de kern waren van haar bevestigingsleer hield ze cliënten op moederlijke wijze dicht bij zich, soms zelfs letterlijk want aanraken was geen taboe in haar praktijk. De directe patiëntcontacten deden haar goed en dat gegeven, dacht ze, zou dan ook de patiënten weer goed doen (wat niet altijd het geval was). Al met al toonde zij een ‘haast klerikaal aandoende concentratie op eigen werk en eigen patiënten’, aldus Monteiro (p. 575).
Bij haar strijd binnen de katholieke kerk deed ze een beroep op mannen met status, zoals Feron, Alfrink en Baars, die ze met een mengeling van charme en pressie voor zich wist te winnen. De langdurige relatie met de veel oudere Willem Duynstee was complexer: hij was haar biechtvader en geestelijk leidsman, maar omgekeerd werd hij ook de notulist en vertolker van de ‘mededelingen’ die zij van Jezus zei te ontvangen.
In wezen was Terruwe, zo vat Monteiro het treffend samen, ‘een katholieke vrouw die ruimte zocht binnen de patriarchale grondstructuur van de kerk. Zij modelleerde haar leven en loopbaan in termen van roeping: niet tot het religieuze leven, maar tot een bestaan als katholieke psychiater met een missie om katholieken te beschermen tegen een liefdeloze moraal – wat Jezus van haar wilde’ (p. 465). Deze missie vond in de jaren zestig en zeventig weerklank, niet zozeer binnen de kerkelijke hiërarchie, als wel daarbuiten, onder een trouwe groep priesters en seculiere gelovigen. Die getrouwen richtten in 1981 de Dr. A. Terruwestichting op om zo haar gedachtegoed via publicaties en voordrachten toegankelijk te houden. Het in dat gedachtegoed besloten conservatisme alsook de verder voortschrijdende secularisatie maakten dat de resonantie van Terruwes werk tot een kleine kring beperkt bleef. Zij is bij de oudere generatie nog vooral een naam uit het verleden en bij jongere generaties waarschijnlijk geheel onbekend.
Een spannende biografie
Leven voor een leer is een voortreffelijke biografie: goed onderbouwd, volledig, en goed geschreven. Het relaas is gedetailleerd maar daardoor des te overtuigender en door de soepele en directe schrijfstijl van Monteiro soms zelfs spannend. Terruwe was militant en nam risico’s. Als lezer denk je regelmatig: ‘waarom doet ze dat?’, ‘dat lukt haar nooit’ of ‘als dat maar goed afloopt’. Monteiro laat de merkwaardige kanten van haar persoon en haar uitlatingen goed naar voren komen, is op passende momenten kritisch, maar maakt haar niet belachelijk. Zelf heb ik in het verleden meermalen over Terruwe geschreven, maar ik vond in deze biografie nieuwe gegevens en inzichten, zoals haar angstige inborst en de cruciale rol van Jezus’ ‘mededelingen’ in de band tussen haar en Duynstee en ook in de argwaan die de leiding van de katholieke kerk tegenover hen beiden koesterde.
Ten slotte nog een compliment voor de ‘Toelichting op het bronnenonderzoek’ aan het slot: ik heb nog maar zelden zo’n toegankelijke en prettig leesbare verantwoording gelezen. Verplichte leerstof voor eenieder die een biografie schrijft. Tekenend voor de hele onderneming, die overigens – in alle vrijheid – in opdracht van de Dr. Anna Terruwestichting is uitgevoerd, is de argwaan waarmee sommige respondenten reageerden op Monteiro’s verzoek om een gesprek: als zij Terruwe nooit persoonlijk gekend heeft, kon zij dan de essentie van Terruwes werk begrijpen? Wat mij betreft is het antwoord een volmondig ‘ja’.
Ruud Abma, psycholoog en wetenschapshistoricus
Marit Monteiro (2024). Leven voor een leer. Anna Terruwe (1911-2004). Amsterdam: Amsterdam University Press, 717p., ISBN 978 90 4856 522 1, meer informatie.