We zijn God niet. Pleidooi voor een nieuwe psychiatrie van samenwerking - Myrrhe van Spronsen en Jim van Os
Recensie door Annette van der Elst
Psychiater Jim van Os en neurowetenschapper Myrrhe van Spronsen bepleiten in hun boek We zijn God niet een psychiatrie op basis van geestelijk lijden in plaats van op stoornissen. Geestelijk lijden hoort bij het mens-zijn en is niet voorbehouden aan degenen met een in de DSM beschreven aandoening. De recente update van die DSM, waarin nu ook gecompliceerde rouw als stoornis is opgenomen, laat zien hoe weerbarstig de praktijk is.
Psychiaters en psychologen, zing een toontje lager! Dat is wat psychiater Jim van Os en neurowetenschapper Myrrhe van Spronsen op allerlei manieren duidelijk maken in hun boek We zijn God niet. Deze vermaning is relevant voor alle professionals in de geestelijke gezondheidszorg, beleidsmakers en voor (toekomstige) patiënten en hun naasten.
Iedereen zal moeten toewerken naar een andere geestelijke gezondheidszorg —het boek heeft niet voor niets de ondertitel ‘een pleidooi voor een nieuwe psychiatrie van samenwerking’, want op meerdere fronten is de huidige geestelijke gezondheidszorg (ggz) een disfunctioneel systeem. Dat ervaren Jim van Os en Myrrhe van Spronsen en ook de andere auteurs die aan het boek bijdragen in de dagelijkse praktijk van de zorg. Toezichthouders als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Algemene Rekenkamer en de Onderzoeksraad voor Veiligheid spreken in hun rapporten eveneens van een tekortschietend systeem. Vooral mensen met complexe problematiek kunnen vaak niet terecht bij de huidige ggz.
In andere hoogontwikkelde westerse landen is de situatie al niet veel beter. Zo oordeelde de Schizophrenia Commission al eerder over de Engelse ggz als ‘een disfunctioneel stelsel dat niet de kwaliteit van zorg kan leveren die mensen voor hun herstel nodig hebben’.
We zijn God niet maakt deel uit van een project en omvat veel: een andere kijk op psychiatrische problematiek, een andere manier om tot diagnoses te komen, een andere behandelwijze en een andere inrichting van het zorgsysteem. Cruciaal volgens de auteurs is dat van meet af aan de relatie tussen behandelaar en patiënt gelijkwaardig is, en dat verschillende hulpverleners samenwerken.
Dat klinkt misschien nog wat algemeen - en misschien ook niet helemaal nieuw, de slogan ‘cliënt centraal’ gaat al een tijdje mee - maar de auteurs proberen in het boek die opvatting en het ideaal van een andere psychiatrie concreet neer te zetten.
Uitgangspunt van de geestelijke zorg moet in elk geval het psychisch lijden van de patiënt zijn en niet zijn of haar stoornis, stellen de auteurs. In het boek gaan ze uitgebreid in op wat psychisch lijden is, hoe dit zich op verschillende manieren kan manifesteren en hoe dit lijden zich verhoudt tot ons mens-zijn. Deze hoofdstukken zijn, wat mij betreft, de boeiendste en de leerzaamste van het boek, en ook goed in de praktijk te gebruiken.
Disfunctie begint bij de DSM
Het is zonder meer bedroevend dat aandacht voor psychisch lijden zo van de radar is verdwenen in de zorg voor mensen die psychisch lijden. Van Os, Van Spronsen en de diverse andere auteurs (onder anderen Alie Weerman, Floortje Schepers en Stijn VanHeule) stellen dit lijden dan ook centraal in hun benadering.
De auteurs constateren al direct dat de disfunctie van de ggz begint bij het diagnostisch systeem, bij de DSM-5, hét handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Het tekortschieten daarvan is voor hen een evidentie: ’De DSM als instrument van ordening, diagnostiek, communicatie en wetenschap is feitelijk onhoudbaar. Toenemende erosie van het categorisch gedachtegoed is zichtbaar’ en ‘…de eindeloze vragenlijsten die de persoon een paar honderd keer vragen: “hoe gek bent u’ kunnen beter achterwege blijven” of ‘De Belgische Hoge Gezondheidsraad kwam recent tot de conclusie dat het beter zou zijn om de DSM-5 helemaal niet meer te gebruiken.’ De auteurs besluiten dan ook om ‘hier verder weinig woorden aan te besteden, omdat er vele boeken over dit onderwerp zijn verschenen en er brede consensus is dat de tijd van DSM-labels plakken voorbij is.’
Er is inderdaad (al sinds jaren) veel gezegd en geschreven over en tegen de DSM. Onder meer door Van Os zelf in zijn De DSM voorbij ! (2014), door wetenschapsfilosofe en (emeritus) hoogleraar psychologie Trudy Dehue of de Amerikaanse psychiater Alan Frances, voorzitter van de taskforce DSM IV, die een tiental jaren geleden al ten strijde trok tegen overdiagnosticering en het normatieve karakter van de DSM-5.
Jim van Os en Myrrhe van Spronsen lijken te beseffen dat de door hen voorgestane ontdiagosticering van de geestelijke gezondheidszorg ‘niet makkelijk zal zijn’. Voorwaarde daarvoor is immers dat iedereen die waarde hecht aan de DSM overtuigd zal moeten raken van de nadelen van het handboek en vooral ook de onwerkzaamheid ervan.
Populair
Het is toch wel jammer dat de kritiek op de DSM van Van Os en Van Spronsen verspreid door het boek staat. Een systematische beschouwing van de nadelen is nodig. Want het handboek is ondanks die fundamentele kritiek uit verschillende hoeken nog steeds populair en gezaghebbend. Het staat op de bureaus van psychologen, psychiaters, en verwijzende huisartsen.
De DSM is zelfs een cultureel fenomeen geworden en heeft een groot maatschappelijk gewicht gekregen omdat het pretendeert een grens te trekken tussen normaliteit en ziekten. De definities zijn ingeburgerd in de volksmond, op scholen (denk aan het rugzakje), op de werkvloer, in allerlei welzijnsachtige organisaties, waaronder bijvoorbeeld ook commissies die gaan over adoptie of pleegouderschap.
De DSM is ook maatgevend in het zorgbeleid, met alle gevolgen van dien. Zo baseren de adviseurs van Zorginstituut Nederland zich erop in hun beslissingen over het verzekerde basispakket. Alleen behandelingen komen in aanmerking voor vergoeding als de psychische problematiek opgenomen is in de DSM. Burn-out, ‘levensfaseproblemen’ of rouw bijvoorbeeld zijn niet gedefinieerd als stoornissen — hoezeer die ook psychisch lijden kunnen veroorzaken. Vergoeding van een behandeling zit er dan ook niet in (tenzij de behandelaar de klachten herformuleert in termen van een stoornis, met alle nadelige gevolgen van dien - stigma, overdiagnostiek en onjuiste behandeling).
Lang rouwen is een stoornis
Dat rouw niet in de DSM voorkwam, was voor een groep onderzoekers, psychiaters, psychologen en patiënten reden om flink te lobbyen bij de samenstellers ervan. Onderzoek moest aantonen dat langdurige rouw een stoornis is, en dus in aanmerking komt om te worden opgenomen in het handboek en dat behandeling - ik zou het zelf liever begeleiding noemen, overigens - ervan dus door verzekeraars vergoed kan worden.
In december 2021 was het zo ver: in de ge-update versie van de DSM-5 is PGD (Prolonged Grief Disorder) officieel een stoornis die beschreven staat in de DSM. Vanaf nu kunnen rouwende mensen de vraag ‘ben je nog aan het treuren’ antwoorden met ‘Ja, want ik heb PGD.’
De DSM beschrijft nu hoe ‘normale’ rouw verloopt. Of is het beter om hier te zeggen: behoort te verlopen? Vervolgens worden de symptomen beschreven van PGD en de criteria waarlangs besloten kan worden dat deze patiënt aan PGD lijdt. Deze gestandaardiseerde criteria maken het clinici mogelijk om de stoornis te herkennen, te diagnosticeren, hun behandeling vergoed te krijgen en de stoornis als zodanig te onderzoeken. Bij dit laatste weegt neurobiologie zwaar, en dus ook de mogelijkheid tot het ontwikkelen van medicijnen tegen PGD.
Dit hele proces maakt duidelijk hoe normatief de DSM is, hoe afhankelijk behandelaren en onderzoekers zijn van een al dan niet passende beschrijving van bepaald psychisch lijden, en hoe een stoornis vervolgens geboren wordt en omarmd. En ook nog hoe de psychofarmaca ontwikkeld en ingezet kan worden. Naltrexon, dat normaal ingezet wordt bij opiaatverslaving, wordt onderzocht op de werkzaamheid ervan als onderdeel van rouwtherapie. Een aanvraag bij de Amerikaanse Food and Drug Administration is al ingediend.
Pathologisering van liefde
Critici wijzen op de gevaren van het onder een stoornis onderbrengen van rouw. Mogelijk krijgen mensen die langer dan de norm rouwen van hun arts te horen dat ze ziek zijn, terwijl ze eigenlijk al aan de beterende hand zijn. Ieder die een verlies betreurd heeft, weet dat dit vaak een proces van vallen en opstaan is, waarbij hopelijk de periodes van vallen geleidelijk afnemen en die van opstaan langer worden. De rouw en het verdriet zullen nooit helemaal verdwijnen, en een plotseling opleven van gevoelens van rouw zijn heel gebruikelijk - op de verjaardag van de sterfdag bijvoorbeeld of juist naar aanleiding van mooie gebeurtenissen, zoals afstuderen, trouwen, de geboorte van (klein)kinderen et cetera. Ook is er de vrees dat de farmaceutische industrie een nieuwe groeimarkt ziet, en het publiek zal proberen te overtuigen dat een farmaceutische benadering nodig is.
Joanne Cacciatore, docent social work aan de Arizona State University, wijst er in een interview met The New York Times van 18 maart 2022 op dat rouwende mensen kwetsbaar zijn en door allerlei voor hen vaak onbekende gevoelens worden overmand. Wanneer ze dan te horen krijgen, van hun arts of van wie dan ook, dat ze een stoornis hebben, is dat volgens haar gevaarlijk en kortzichtig.
Essentieel is volgens de tegenstanders van rouw als stoornis dat een fundamentele menselijke ervaring wordt gepathologiseerd, en daarmee eigenlijk ook hechting en liefde.
Een klein stukje van de hele mens
En die laatste kritiek is precies ook de algemene kritiek die Van Os en Van Myrrhe, en de vele andere auteurs die zij citeren, hebben op de DSM en het diagnostisch systeem in de huidige geestelijke gezondheidszorg. De DSM-5 bevat ruim driehonderd categorieën van stoornissen, en nu dus nog een paar meer. Iemand die in het zorgcircuit terecht komt, zal op basis van een aantal criteria ingedeeld worden in zo’n categorie, en soms een combinatie. Maar categoriseren - de ‘core business’ van de DSM – is niet gelijk aan diagnosticeren. De auteurs citeren psycholoog en wetenschapsfilosoof Annemarie Kohne: 'Je krijgt maar een heel klein stukje van de hele mens. Dat gebeurt er als je die DSM-classificaties centraal stelt in je diagnostiek. Het is ook heel verwarrend dat mensen diagnose en classificatie door elkaar gebruiken. Dan doe je mensen tekort, namelijk dat je een behandeling maakt op grond van een label, waar wel een bepaalde behandelrichting voor bedacht is, maar die helemaal niet hoeft te passen of aan te sluiten bij de hele mens en zijn of haar behoeften.’
En hoewel een diagnose soms een gevoel van opluchting bij een patiënt kan leiden - ‘eindelijk erkenning…’ - constateren de auteurs dat wanneer bepaalde gedragingen en kenmerken worden gedefinieerd als een stoornis, dit een negatieve invloed heeft op degenen die deze kenmerken hebben. De DSM werkt volgens hen stigmatiserend en hindert mensen daardoor bij hun zelfherstellend vermogen te komen: ‘Als je dit accepteert, valt ook meteen te zien dat allerlei andere diagnostiek die is afgeleid van de DSM bijvoorbeeld met betrekking tot ADHD, autisme, psychopathologie en persoonlijkheid in de praktijk ook niet veel kan betekenen.’
Psychisch lijden
De DSM vernauwt de blik tot een klein deel van iemand - de ‘stoornis’. Is er nog oog voor het psychisch lijden? En verdwijnt ook niet de interactie tussen de persoon en zijn of haar omgeving naar de achtergrond? Legt de DSM de problematiek niet al te intrapsychisch en zelfs neurologisch uit? Een vrouw kan ‘pathologisch’ - te lang - rouwen om de dood van haar vader, maar mogelijk speelt daar ook een weinig empathische echtgenoot en kille en zelfs zieke sfeer op het werk een rol? Een meer holistische aanpak zou beter zijn, volgens de auteurs van We zijn God niet.
De onderliggende vraag bij problemen van psychisch lijden zou altijd moeten zijn ‘wat is er gebeurd’. En vooral ook: wat zijn de existentiële, aspecten van dit lijden? Hoe verhoudt iemand zich tot zijn eigen lijden? Hoe ziet de persoon zelf mogelijk oorzakelijke verbanden? Er is geen aandacht voor om op deze manier samen met de patiënt het psychisch lijden te onderzoeken, zo menen de auteurs, omdat lijden gaat over ervaren en dat is niet zo een, twee, drie met een theorie te benaderen.
Veel leed is existentieel, stellen de auteurs: ‘Bijvoorbeeld omdat iemand in een verkeerde baan zit, in een verkeerde relatie, in een verkeerd leven…Dan ondermijnt dat de zin van het bestaan. En zinloosheid is misschien wel de ergste psychische pijn die er is…’
Mentaal evenwicht
We zijn God niet maakt duidelijk dat mentaal of psychisch lijden niet is voorbehouden aan degenen met een gediagnosticeerde stoornis. Ieder mens ervaart in zijn of haar leven in meer of mindere mate psychisch lijden. Psychisch lijden is ook niet zomaar een automatische reactie op een tragische gebeurtenis. in het boek wordt psychisch lijden omschreven als een mentale grenservaring, een verstoring van een mentaal evenwicht. Verdriet om bijvoorbeeld het wegvallen van een geliefde is verdrietig maar (nog) geen psychisch lijden. Dat wordt het wanneer je mentale leven uit evenwicht geraakt (en dat zal bij een ingrijpend verlies vaak het geval zijn).
De kern van het mentale leven is dat het dynamisch is: het staat nooit stil en verandert van moment tot moment. Mentale ‘gezondheid’ zien de auteurs dan ook als een balans in die dynamiek van pieken en dalen. Een heftige emotie kan een piek of een dal zijn; of een gedachte, bijvoorbeeld aan je eigen sterfelijkheid of die van een geliefde, een ervaring van angst of van somberheid. Die gedachten en gevoelens zijn op hun beurt weer reacties op gebeurtenis of situaties in je omgeving - waarbij emoties overigens gezien worden als signalen, als een soort waarschuwingsborden (‘ga er heen', ‘blijf er weg’).
Mentaal evenwicht betekent dat die pieken en dalen altijd weer worden gevolgd door een beweging naar beneden of naar boven: what goes up must come down, en vice versa, schrijven de auteurs. Gebeurt dat, dan is er sprake van een geslaagde zelfregulatie.
Met deze (geslaagde) dynamiek anticiperen we op de toekomst en optimaliseren we onze plek daarin, en dat ‘voelt’ als bewustzijn.
Eenzaam niemandsland
Wanneer we psychisch lijden, blijven we hangen in een piek of (en meestal) in een dal, zonder terugkeer naar de grondlijn. Dat voelt als een eenzaam niemandsland waarin je vast kunt zitten. Een afschuwelijke ervaring waarbij ook projectie in de toekomst onmogelijk wordt. Je stagneert, staat stil, voelt je klem zitten. Dat maakt het psychisch lijden zo vreselijk: het is een aanval op de existentie zelf, onzichtbaar en van binnenuit. Bij een dergelijke breuk met het eigen bekende patroon van dynamisch evenwicht kan in principe alleen het vinden van een nieuw patroon uitkomst bieden.
Psychisch lijden is daarmee ook dwingend: je blijft denken aan een afschuwelijke gebeurtenis, aan de gedachte te zullen sterven, aan het verlies van die dierbare of het gevoel niets waard te zijn, aan dat volgende glas, die game et cetera. Zelfregulatie is niet meer mogelijk, en het gevoel buitenspel te staan overheerst.
Psychisch lijden domineert en is machtig. Volgens de auteurs kan ernstig psychisch lijden daarom ook aanleiding geven tot een psychose. waarbij de eigenheid, de eigen ervaringen en gevoelens volkomen aan de kant lijken te staan en iets of iemand anders aan de touwtjes trekt.
Psychisch lijden maakt eenzaam omdat het onzichtbaar is en niet goed uit te leggen. Iemand die nog nooit een paniekaanval heeft gehad, stemmen heeft gehoord of verslaafd is geweest kan het vaak moeilijk begrijpen.
Dan staat de dood voor de deur
Een belangrijke notie is dat psychisch lijden samenhangt met het wegvallen van een toekomst. Dit kan het gevolg zijn van het dwingende en machtige karakter van gedachten, emoties of een bepaalde drang. Maar het kan ook met een context te maken hebben: de mededeling een ernstige ziekte te hebben, een uitzichtloze relatie… Die context kan weer lijden tot gedachten en emoties die het zicht op een toekomst wegnemen, en zo kan iemand in een vicieuze cirkel terecht komen.
Wanneer het vanzelfsprekende besef van een toekomst is verdwenen, ga je vanzelf aan de dood denken, aldus Van Os en Van Spronsen. ‘Die staat dan als het ware opeens voor de deur. Zo zitten we blijkbaar in elkaar. De onvermijdbare dood weten we effectief op een afstand te houden door constant in beweging te blijven naar de toekomst. Valt dat weg dan voelen we opeens de eindigheid van het bestaan.’
Zorgverleners zouden er goed aan doen in dit licht doodswensen of uitspraken als ‘ik wil het liefste de hele dag slapen’ te begrijpen. Wie weet hoe het voelt als de pas naar de toekomst wordt afgesneden, begrijpt de wens van de persoon die alleen maar aan de dood kan denken.
Op weg naar herstel
Anders dan een diagnose in termen van (DSM)-stoornissen, zal de intake het psychisch lijden en iemands verhouding tot zijn context als uitgangspunt moeten nemen. De auteurs spreken over een herstelondersteunende intake (HOI), die eenvoudig moet zijn, waarbij de dominante vorm van psychisch lijden, bijvoorbeeld psychose, angst, somberheid of verslaving wordt benoemd. De auteurs beschrijven zo’n vijftien hoofdvormen.
Doel van een behandeling is het hervinden van de dynamiek van het mentale leven. Symptoomreductie is uitdrukkelijk niet een doel op zich. De behandeling beoogt een goed leven. Goed niet als ‘het goede leven in Frankrijk’ of zoiets, en ook niet volgens een van de vele vragenlijsten naar de kwaliteit van leven die circuleren, maar filosofisch: het goede leven in verhouding tot de talenten, gevoeligheden en waarden van de desbetreffende persoon, of zoals Jim van Os en Myrrhe van Spronsen dat eigentijds noemen, ‘dat iemand zijn leven weer op de rails heeft en zijn ding kan doen.’ Het goede leven betekent ook verbinding kunnen maken met anderen, met een groter geheel.
Een behandeling is vanwege al deze aspecten creatief. En dat vergt iets van de zorgverlener. Niet de symptomen zouden maatgevend moeten zijn, en daarmee de basis van de behandeling, maar de verhouding die de patiënt heeft tot zijn of haar eigen lijden. Het doel van de behandeling is dan niet symptoomreductie, volgens een min of meer standaard programma, maar het hervinden van een mentaal evenwicht en betekenis geven aan wat hem of haar overkomt, aan gevoelens, gedachten en handelingen.
Zo’n behandeling kan alleen maar slagen als de therapeutische relatie tussen zorgverlener en patiënt goed is, als zij zich gezamenlijk inspannen om betekenis te geven aan wat er gebeurt en gebeurd is, en om zodoende samen nieuw perspectief te ontwikkelen, waardoor de patiënt zijn bestaan door een nieuwe bril kan bekijken en kan komen tot verandering en uiteindelijk tot herstel.
In zijn bijdrage aan het boek noemt Stijn Vanheule, docent klinische psychologie aan de Universiteit Gent en psychoanalyticus, de behandelaar een hefboom tot verandering. En centraal daarin is de therapeutische ontmoeting.
Cocreatie
Een goede therapeutische relatie staat aan de basis van cocreatie, een manier van werken waarin de waarden van de patiënt en de professional op elkaar worden afgestemd Belangrijke waarden van de behandelaar zijn: authenticiteit, mensgerichtheid, betrokkenheid en beschikbaarheid en - het is al genoemd - creativiteit.
Kennis en vaardigheden van de behandelaar alleen volstaan niet.
Vanheule: ‘Kennis kun je doorgeven. Hoe je vragen kunt stellen kun je oefenen. Maar hoe leer je iemand om zijn angst te hanteren Wat is er zo verschrikkelijk aan die angst? Daar ga je in de ontmoeting op in. Dit doe je door aanwezig te zijn, mensen tijd te geven, en ruimte. Door hen op een aangename manier te bejegenen, door vriendelijk te zijn, warm te zijn en in het contact open te staan voor het verhaal van de ander. Geleidelijk aan ga je proberen woorden te zoeken en vooral geen druk uit te oefenen op een patiënt, die iets moet realiseren.’
Er zijn vele soorten kennis, die op vele manieren kunnen worden verkregen, betogen Van Os en Van Spronsen in navolging van Stijn Vanheule. Het onderscheid tussen ‘deskundige’ en ‘ervaringsdeskundige’ kunnen we daarom maar beter opheffen. Professionals halen hun deskundigheid uit de theorie, maar ook uit hun jarenlange ervaring als professional, en kan dus ook uit de eigen ervaring als patiënt worden gehaald, zoals dat voor Myrrhe van Spronsen geldt.
Een minimaal niveau van lived experience is misschien zelfs wel noodzakelijk. Filosoof Awee Prins, die in het boek kort wordt aangehaald, stelt zelfs voor om elke psychiater, psycholoog en verpleegkundige in opleiding bij zijn eigen waanzin te brengen, die uit te vergroten en te laten doorleven, om zo altijd een perspectief van eigen ervaring te kunnen meedragen in de beroepsuitoefening.
Systeem
De omvangrijke bureaucratie in de zorg staat vernieuwing in de door Van Os en Van Spronsen voorgestelde richting in de weg. Het boek stelt een ander, volgens de auteurs eenvoudiger en transparanter, systeem voor, dat is gericht op (zelf)herstel, (zelf)helend en (zelf)regulerend vermogen. De nadruk ligt daar op het vinden van ruimte rond psychisch lijden, waarmee ruimte ontstaat voor perspectief. In deze ruimte zijn vele spelers: professionals uit de psychologie en psychiatrie, maar ook zorgverleners die meer gericht zijn op lichaamswerk, of op opleidingen, werk en huisvesting. Zo’n systeem is interessant, maar hier wordt het mij wat teveel, en haak ik toch enigszins af vanwege het totaalkarakter.
In de zorg en het zorgbeleid is een woud aan rapporten te vinden, waarbij samenwerking, multidisciplinaire aanpak, cliënt-centraal, herstel, etcetera, mooi klinkende woorden zijn op papier. Maar in de praktijk mondt dit dikwijls uit in een doolhof. En vraagt ieder systeem niet om een uitgebreide bureaucratie wanneer alles ook vergoed moet worden uit een publieke verzekering? Hoe meer een systeem wil regelen en omvatten, hoe groter de wirwar en bureaucratie. Hooguit bestaat de transparantie alleen en schematisch op papier, zoals in folders of rapporten die de lezer wegwijs moeten maken door zorgland.
De auteurs zijn zich er wel van bewust dat systemen dit gevaar met zich meebrengen, en stellen uitdrukkelijk niet het huidige zorgsysteem te willen omgooien. Klein beginnen is misschien wel een goed idee, en de voorgestelde veranderingen in het beleid zouden een aanknopingspunt kunnen zijn voor professionals die vanuit betrokkenheid bij de patiënt, en zijn psychisch lijden, willen samenwerken.
Ondanks dat het boek uiteindelijk in een zelfde drijfzand terecht dreigt te komen dat het bekritiseert, hebben Van Os en Van Spronsen hiermee terecht een groot aantal zaken omgewoeld, onderzocht, en nieuwe ideeën en perspectieven in het gesprek over de ggz ingebracht. Voor vele hulpverleners en ook patiënten kan dit boek dan ook inspirerend zijn om verder na te denken over een andere ggz, en daar naar te handelen. Dat het blijft behelpen en voortmodderen betekent dan ook dat het boek dicht staat bij de praktijk, waar het ook blijft voortmodderen.
Annette van der Elst
Myrrhe van Spronsen en Jim van Os (2021). We zijn God niet - Pleidooi voor een nieuwe psychiatrie van samenwerking. Uitgeverij LannooCampus (Amsterdam en Leuven), 203 pagina's. Bestelinformatie: zie hier.