The Truths of Psychoanalysis – Jasper Feyaerts & Paulo Beer (eds.)

Recensie door Herman Westerink

In dit boek wordt door veertien auteurs verkend op welke wijze de psychoanalyse “waarheid” heeft gethematiseerd, welke kritiek en nieuwe zichtwijzen zij ten aanzien van geijkte waarheidsbegrippen in de filosofie en in andere wetenschappen heeft ontwikkeld, en hoe deze psychoanalytische perspectieven vruchtbaar kunnen worden gemaakt in de klinische praktijk, filosofie en politiek. De aandacht gaat hoofdzakelijk uit naar de freudiaanse en lacaniaanse psychoanalyse. Het boek is daarbij vanaf de zeer verhelderende inleiding in drie delen opgesplitst. In het eerste deel (zeven bijdragen) ligt de nadruk op lezingen van centrale teksten van Freud en Lacan over de aard en functie van de waarheid in de psychoanalytische theorie en praktijk en de implicaties hiervan voor de vraag naar seksuele identiteit. In het tweede deel van dit boek (drie bijdragen) staat de vraag centraal hoe de psychoanalyse binnen de filosofie de vraag naar waarheid opnieuw stelt en helpt te doordenken. In het derde deel (vier bijdragen) wordt de aandacht gericht op de toepassing van de psychoanalytische theorie en begrippen in het domein van de politiek. De speerpunten in deze bijdragen zijn ideologiekritiek, emancipatie en zelfs revolutionaire actie. 

Op het eerste gezicht is een boek over het waarheidsbegrip in de freudiaanse psychoanalyse niet vanzelfsprekend. Wie Freuds werk gelezen heeft en een beetje kent, weet dat het begrip “waarheid” zowel in zijn theorieën als in zijn klinische praktijk geen bepalende rol van betekenis speelt. Het begrip “waarheid” komt eenvoudigweg nauwelijks in zijn teksten voor – met uitzondering van de allerlaatste teksten die hij eind jaren dertig schreef en waarin hij de term “historische waarheid” introduceert en uitwerkt. Toch kennen we Freud ook – samen met Nietzsche en Marx – als een van de “meesters van de achterdocht”, dat wil zeggen, als een van de grote denkers van de moderniteit die fundamentele kritische vragen stelt bij gevestigde filosofische inzichten en begrippen. En die kritiek zou zich met name richten op de status, waarde en macht van een denken over waarheid zoals dat vanaf Plato en Aristoteles bepalend is geweest voor de Westerse filosofie. Als we al kunnen spreken over waarheid, dan moeten we – Freud volgend – de waarheid elders lokaliseren dan in het zelfbewuste denken dat pretendeert in overeenstemming te zijn met de eeuwige en onveranderlijke realiteit. Waarheid wordt in de psychoanalyse niet beschouwd als het resultaat van een correspondentie tussen wat het subject denkt en een waargenomen externe realiteit van vastgestelde feiten (Aristoteles) of een realiteit van eeuwige onveranderlijke ideeën (Plato). Waarheid is niet het “archimedische punt” van Descartes’ cogito waar denken en zeker-weten samenvallen. Waarheid is in de psychoanalyse ook niet de noodzakelijke – mathematische of logische – uitkomst of conclusie die zou volgen uit de innerlijke consistentie van proposities en definities (Spinoza). En tenslotte volgt de psychoanalyse ook niet de visie waarin waarheid wordt toegeschreven aan a priori begrippen, dat wil zeggen, aan begrippen waarvan de betekenis direct voor de rede evident is en niet afgeleid is uit persoonlijke ervaringen en waarnemingen (Kant). Met name in de bijdragen van Mladen Dolar (over de psychoanalyse als een denken tussen filosofie en sofisme), Augusto Ismerin (over verschillende waarheidsbegrippen en contradicties binnen de psychoanalyse) en Jasper Feyaerts (over de psychoanalyse als kritiek op de klassieke correspondentietheorieën en op fenomenologische benaderingen) wordt een goed inzicht gegeven in de wijze waarop de psychoanalyse zich verhoudt tot geijkte waarheidsbegrippen in de filosofie. 

De freudiaanse psychoanalyse introduceert een perspectief waarin de waarheid verborgen ligt achter en onder het zelfbewuste denken en waarin onze relatie tot de werkelijkheid niet wordt bepaald door waarneming, maar door een van binnenuit (d.w.z. vanuit het lichaam en het psychisch apparaat) aandringende driftmatige kracht of energie die verwerkt en afgevoerd moet worden. De waarheid van wereldbeschouwingen, religies en ideologieën wordt volgens Freud door hun aanhangers weliswaar gezien als een “materiële waarheid” waarin feiten en omstandigheden van de realiteit zijn vastgelegd, ze moeten echter verklaard en begrepen worden vanuit hun “historische waarheid”. Daarmee bedoelt Freud uiteindelijk de traumatische ervaringen van individuen en zelfs van de gehele mensheid die verdrongen zijn en vanuit het onbewuste krachtig en dwingend aandringen en zodoende bepalende effecten hebben op het psychisch leven en op het lichaam. De materiële waarheid van zogenaamde feitelijkheden wordt zo ontmaskerd als illusoir resultaat van een diepere, verborgen en hoogst verontrustende waarheid. 

Heeft Freud daarmee de deur opengezet voor wat we heden ten dage “post-truth” of “alternative truth” noemen? Zeker niet, want in de Freudiaanse psychoanalyse wordt waarheid niet gediskwalificeerd of gereduceerd tot een uiteindelijk krachteloze en particuliere mening of manier van kijken. Wat Freud in zijn late werken “historische waarheid” noemt is niet particulier en ook niet krachteloos. Integendeel, de waarheid die in een ieder van ons krachtig bepalend is voor ons psychisch leven en handelen, voor onze intellectuele en morele prestaties en voor de wijze waarop we onze culturen hebben vormgegeven, is volgens Freud de waarheid van de eerste traumatische ervaringen van de mensheid (de oermoord op de oervader) die zich in zekere zin in ieder van ons op een of andere wijze herhaalt. 

Vandaar dat Freud in zijn praktijk en theorie de vraag centraal stelt naar de relatie en het onderscheid tussen fantasie en het “echt-gebeurde”. Het werk van de analyticus is erop gericht de verdrongen traumatische waarheid te construeren of te “raden” uit de verhalen en met fantasieën doorweven reconstructies van zijn patiënten. De inzet van de wetenschap is hieraan analoog. Ze moet met “speculaties” en “hypotheses” doordringen tot de waarheid die achter de gegeven data – van de functies van het lichaam tot en met de door de mens voortgebrachte culturele producten – verborgen ligt. Zoals de analyticus zoekt naar de verdrongen maar echt-gebeurde en allesbepalende ervaringen van het individu, zo zoekt de archeoloog naar de diepste structuren en fundamenten van latere beschavingen, zoekt de interpreet van teksten via versprekingen en verschrijvingen naar de gebeurtenis waaromheen de woorden gesponnen zijn, en zoekt de natuur- of levenswetenschapper naar de bepalende mechanismen en principes in de waargenomen werkelijkheid. 

Met name Derek Humphreys en Samo Tomsic werken dit freudiaanse perspectief uit in hun bijdrage in het boek. Zij laten zien dat er vanuit een klinisch perspectief maar een waarheid is: het symptoom. Maar dit symptoom is tegelijkertijd de uitdrukking van een diepere waarheid, een verdrongen trauma dat niet in denken of fantaseren kan worden opgenomen, niet in woorden of beelden kan worden uitgedrukt, en desalniettemin als “ware” oorsprong van het symptoom moet worden aangenomen. De waarheid heeft als het ware een topische en temporele gelaagdheid: symptomen tonen zich aan de oppervlakte en nachträglich, na een bepaalde periode van min of meer succesvolle verdringing. Sterker nog, alle organische leven en dus ook de mens is – als we Freud in Voorbij het lustprincipe volgen – te begrijpen als weerstand tegen en reactie op de onmogelijkheid de traumatiserende impact van externe prikkels en interne krachten en spanningen adequaat te verwerken. Freuds metapsychologie mondt uit in een traumatologie; elk organisme is opgebouwd uit een geheel van littekens en symptomen.

In de meeste bijdragen in deze bundel staat niet de freudiaanse, maar de lacaniaanse psychoanalyse centraal. (Vanwege fundamentele verschillen in de theorievorming is het zinvol een onderscheid tussen freudiaanse en lacaniaanse psychoanalyse te maken, ondanks het feit dat lacanianen doorgaans hun theorieën betitelen als – waarachtig – freudiaans). Vreemd is dat niet, want als geen ander binnen de in scholen en stromingen uitgewaaierde post-freudiaanse psychoanalyse heeft Lacan aansluiting gezocht en gevonden bij de geestes-, taal- en cultuurwetenschappen en daarmee ook bij de filosofie. De wijze waarop hij de psychoanalytische theorie en praktijk wist te verbinden met structuralistische benaderingen in de linguïstiek (De Saussaure) en de culturele antropologie (Lévy-Strauss) is wellicht zijn belangrijkste bijdrage geweest aan de psychoanalyse als zodanig. Het is met name aan Lacan te danken dat de psychoanalyse langs deze weg van grote invloed kon worden op ontwikkelingen en debatten binnen de filosofie. Geen wonder dus dat in studies over psychoanalyse en filosofie Lacan in het middelpunt staat. Het is wel jammer dat daardoor doorgaans andere post-freudiaanse posities in de marge worden geduwd of überhaupt niet meer ter sprake komen in hun betekenis voor bijvoorbeeld de filosofische antropologie. Dat is in dit boek niet anders. Over de relevantie van Klein of Winnicott, Bowlby of Bion, Green of nog zoveel anderen voor het denken over waarheid krijgen we in dit boek weinig te horen. En dat geldt ook voor filosofische lecturen van Freud, zoals die van – Lacans grote rivaal in de jaren zestig – Paul Ricoeur. 

Lacan ontdoet Freud van zijn biologistische tendenzen, buigt Freuds mensvisie om tot een subjecttheorie (bij Freud speelt het begrip “subject” geen rol van betekenis) en richt de aandacht radicaal op de vervreemding van het subject ten opzichte van zichzelf door dat subject als effect te zien van een door cultuur en taal bepaalde keten van betekenaars. De “waarheid van het subject” is in deze visie in eerste plaats een afgeleide waarheid. De waarheid – authenticiteit, identiteit – van het subject is immers een symbolische (talige, culturele) articulatie die slechts mogelijk is met de aan de symbolische orde (cultuur, taal) ontleende woorden en hun betekenissen. Peter Jansson spreekt in zijn bijdrage in dit verband van een “cultureel, sociaal en historisch contract” waarbinnen de waarheid van het subject, zijn plaats en rol binnen dat contract, gedefinieerd kan worden. Ik ben…. het geheel van namen, rollen, functies en (imaginaire) voorstellingen waarmee ik mijzelf identificeer binnen het geheel van objectrelaties waarin ik mij beweeg. Het subject ontleent zijn identiteit aan iets buiten hemzelf – in Lacans begrippen “aan de Ander”. 

Daarmee is niet alles gezegd over de waarheid van het subject. Lacan vestigt in zijn werk de aandacht op het subject als een verlangend subject, waarbij het ultieme object van dit verlangen ontsnapt aan de keten van betekenaars en in feite voorafgaat aan de imaginaire en symbolische ordes. Het subject is als het ware met de intrede in de symbolische orde definitief afgesneden van zijn eigen diepste waarheid die nog slechts aan te duiden is in termen van verlies of van dat wat verboden is. Wat het subject constitueert is uiteindelijk die leegte of dat verlorene of verbodene, dat zich telkens opdringt als oriëntatie voor en aanjager van het verlangen, en dat tegelijkertijd principieel buiten iedere betekenisgeving  blijft vallen. Het subject is dus op twee manieren “waar”: het kan de waarheid spreken over zichzelf binnen een veld van betekenaars èn het is gebonden aan een waarheid van zichzelf die best beschreven kan woorden in termen van “puur tekort”. We worden herinnerd aan Freuds gelaagdheid (of tweetijdigheid) van het trauma, en inderdaad zal ook Lacan dit tekort associëren met het trauma: het tekort is de traumatische kern van het subject. In het spoor van Lacans denken over de waarheid, identiteit en authenticiteit van het subject als ingebed in een orde van bewegelijke betekenaars, exploreren Patricia Gherovici en Nicolas Ezvonas elk op een eigen wijze de problematiek van onzekerheid over de eigen identiteit, van authenticiteit en trauma in de context van gendertransities en seksuele identiteit. 

Daarmee stoten we in dit boek op een belangrijke problematiek die in verschillende bijdragen – zoals die van Laurie Laufer, Ezvonas en Nelson da Silva Junior – wordt uitgewerkt: de relatie tussen de waarheid van het subject en seksualiteit. In genoemde bijdragen wordt deze problematiek met name verhelderd via het werk van Michel Foucault. Dat is begrijpelijk, omdat Foucault als geen ander de aandacht heeft gericht op de psychoanalyse als een praktijk van het spreken van de waarheid van het subject over zichzelf. Die psychoanalyse neemt daarbij volgens Foucault de positie in van een “wetenschap” (scientia sexualis) die kennis heeft verzameld over zowel de seksualiteit als het subject, en in zekere zin eist van het subject de waarheid zodanig te articuleren dat het subject onder controle kan worden gebracht binnen het gegeven kennisveld en daarmee verbonden disciplinerende technieken. In het Westen, zo luidt Foucaults these, bestaat een lange traditie om de waarheid van het subject te ontlenen aan de seksualiteit, en langs deze weg hebben allerlei instituten en instanties geprobeerd dit subject aan een controlerende maar ook identiteit-producerende macht te onderwerpen. Rondom de seksualiteit en de waarheid van het subject hebben zich in de loop van de geschiedenis verschillende disciplinerende vertogen, constellaties van macht en weten, georganiseerd: van de pastorale macht in de kerk en de staat, tot en met de psychiatrie, neurologie en psychoanalyse als concrete gedaanten van een moderne biopolitiek. 

Maar omdat de psychoanalyse een theorie en praktijk is die kennis en macht op een disciplinerende en identiteit-scheppende wijze inzet, is die psychoanalyse ook een plek van weerstand en verzet. Foucaults kritiek op de psychoanalyse kan zo ook weer vruchtbaar worden gemaakt voor die psychoanalyse: ze is een praktijk die identificaties produceert, maar deze ook weer deconstrueert en creëert zodoende de mogelijkheid voor het subject zich enigszins vrij te verhouden tot zichzelf en de omgeving, zonder echter het subject de illusie te laten koesteren van een autonome stilering van zichzelf. 

In de bijdragen over de politieke aspecten en toepassingen van de psychoanalyse – bijdragen die niet toevallig door een aantal Braziliaanse auteurs zijn geschreven: Da Silva, Paolo Beer, Vladimir Safatle – worden zowel de psychoanalytische aanzetten van met name Lacan als ook de aan denkers zoals Foucault ontwikkelde kritiek op de psychoanalyse verder uitgediept. Dat levert interessante bijdragen op waarin de relaties tussen macht en vrijheid, discipline en verzet, identificatie en deconstructie, oprichting en ontmanteling van instituties, centraal staan.

De bijdragen in deze bundel zijn over het geheel genomen van hoge kwaliteit, waarbij wel opgemerkt moet worden dat er een enkele bijdrage is waarin de thematiek van de waarheid nauwelijks wordt behandeld en – ik heb het al eerder opgemerkt – de psychoanalyse enigszins verengd is tot Freud en Lacan. Deze keuze is begrijpelijk tegen de achtergrond waartegen dit boek is ontstaan. Ruim vijftien jaren geleden werd de Société Internationale de Psychanalyse et Philosophie/International Society for Psychoanalysis and Philosophy opgericht vanuit een aantal universitaire instituten in de filosofie waarin onderzoek naar de freudiaanse en lacaniaanse psychoanalyse een belangrijke plaats innam – Leuven, Nijmegen, Gent, Parijs, Boston, Sao Paolo, Stockholm, en andere. Dit boek is voortgekomen uit de laatste conferentie van het SIPP die in 2019 plaatsvond in Stockholm onder de titel The Truths of Psychoanalysis. Het boek is uitgegeven in de aan de SIPP gerelateerde reeks Figures of the Unconscious bij Leuven University Press.

Herman Westerink

Jasper Feyaerts & Paolo Beer (eds.) (2022). The Truths of Psychoanalysis. Leuven University Press, 222 pagina's, Engelstalig. Bestelinformatie: zie hier